Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0567

Datum uitspraak2007-07-23
Datum gepubliceerd2007-07-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07-3234
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bouwvergunning voor verbouwing deel van een stal tot woning. Resterende deel van de stal is geen bijgebouw.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 3234 uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2007 in de zaak van: [verzoekers], allen wonende te [adres], verzoekers, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, verweerder, [derde partij], beiden wonende te [adres], derde partij. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 maart 2007, bekend gemaakt op 17 april 2007, heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend voor de verbouw van een stal tot woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, [perceel X] in Haarlemmerliede. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 15 mei 2007 bezwaar gemaakt. Bij een tweede brief van 15 mei 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 juli 2007, alwaar [verzoeker 1] namens verzoekers het woord heeft gevoerd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Oud, werkzaam bij de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Tevens zijn verschenen [belanghebbenden] als derde partij. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak. 2.2 Het bouwplan waarvoor de bouwvergunning is verleend betreft het verbouwen van een bestaande stal op het perceel [X] (hierna: het perceel) tot een woning. Verzoekers zijn de bewoners van [perceel Y]. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Haarlemmerliede Penningsveer 1998" (hierna: het bestemmingsplan). 2.3 Verkort weergegeven hebben verzoekers aan hun verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De woning wordt op te korte afstand van het (agrarisch) bedrijf van eisers gerealiseerd, namelijk binnen de afstand van 50 meter die op grond van milieuregelgeving met worden aangehouden tussen woningen en veehouderijen. Voorts is het bouwplan in strijd met enkele bepalingen van het bestemmingsplan. Immers begint de voorgevel van de woning op 12,5 meter uit de eerste bebouwingsgrens, terwijl het bestemmingsplan bepaald dat de voorgevel van de woningen in de eerste bebouwingsgrens dienen te worden gebouwd. Voorts wordt de inhoud van de bestaande stal bij het verbouwen tot woning vergroot tot 1032 m3, terwijl bestaande woningen volgens het bestemmingsplan slechts mogen worden vervangen door een nieuwe woning met een maximuminhoud tot 750 m3. Ook overschrijdt het deel van de stal, dat niet tot woongedeelte wordt verbouwd, de maximale afmetingen voor bijgebouwen die in het bestemmingsplan zijn bepaald. De in het bestemmingsplan bepaalde minimale afstand tussen de voorgevel en een bijgebouw is evenmin in acht genomen, nu het deel van de stal, dat niet tot woongedeelte wordt verbouwd, zich volgens verzoekers direct achter de voorgevel bevindt. Voorts hebben verzoekers aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota Dorpslint Haarlemmerliede (hierna: de Welstandsnota), waarin staat dat doorzichten naar het water zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Ook is volgens verzoekers sprake van aantasting de privacy van omwonenden door het bouwplan, is onvoldoende ruimte aanwezig voor de vergunninghouders en eventuele bezoekers om hun auto's te parkeren. Tenslotte hebben verzoekers aangevoerd dat zij de ronde ramen waarin het bouwplan voorziet niet mooi vinden, dat de woning de uitstraling van een strandhuis krijgt en vragen zij zich af waarom in plaats van de dakramen aan de zijkanten van de woning geen dakkapellen zijn gepland. 2.4 Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (hierna: WW) mag en moet de bouwvergunning alleen worden geweigerd, indien (voor zover hier van belang): - het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120; - het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120; - het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; - het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of - voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. 2.5 Artikel 44 WW heeft een imperatief-limitatief karakter. Dat betekent dat de bouwvergunning moet worden verleend, als geen van de in artikel 44 van de WW genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Het zojuist genoemde karakter van artikel 44 van de WW staat eraan in de weg dat bij de beoordeling van een aanvraag om een bouwvergunning een belangenafweging plaatsvindt. De gronden met betrekking tot de privacy van omwonenden en de parkeergelegenheid kunnen reeds daarom niet slagen, nu deze belangen niet als weigeringsgronden artikel 44 WW zijn opgenomen. 2.6 Het betoog van verzoekers, dat het bouwplan strijdig is met de Welstandsnota, omdat daarin is opgemerkt dat doorzichten naar het water zoveel mogelijk moeten worden behouden, kan evenmin slagen. Het bouwplan voorziet immers niet in een uitbreiding van het reeds bestaande gebouw in de breedte, maar slechts (voor een meter) in de hoogte. Derhalve valt niet in te zien dat het bouwplan iets zou veranderen aan het bestaande doorzicht naar het water. 2.7 De voorzieningenrechter verstaat de klachten van verzoekers met betrekking tot het uiterlijk van de geplande woning als een beroep op strijd met de redelijke eisen van welstand. Ter beoordeling van de vraag of het bouwplan al dan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, heeft verweerder het bouwplan aan de Welstandscommissie voorgelegd, die verweerder daarover positief heeft geadviseerd. In beginsel kan er dan ook vanuit worden gegaan dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Nu verzoekers geen onafhankelijk tegenadvies hebben ingediend, gaat ook de voorzieningenrechter uit van het positieve welstandsadvies van de Welstandscommissie. De grond faalt derhalve. 2.8 Met betrekking tot de bepalingen van het bestemmingsplan die betrekking hebben op bijgebouwen, overweegt de voorzieningenrechter dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bijgebouw. Het begrip bijgebouw is in artikel 1 onder n van het bestemmingsplan gedefinieerd als 'een bij een woonhuis behorend gebouw, dat geen woonruimte(n) bevat en dat zich visueel onderscheid van het woonhuis'. De ruimte die door verzoekers als bijgebouw wordt aangemerkt is het deel van de reeds bestaande stal, die niet tot woning wordt verbouwd. Dit gedeelte is derhalve geen 'bij het woonhuis behorend gebouw', maar een deel van het gebouw waarin de woning volgens het bouwplan zal worden gerealiseerd. De bepalingen in het bestemmingsplan met betrekking tot bijgebouwen zijn in de onderhavige zaak dan ook niet van toepassing. 2.9 Ook de bepaling in het bestemmingsplan met betrekking tot de vervanging van een bestaande woning is in deze zaak niet van toepassing, omdat geen sprake is van vervanging van een bestaande woning. Het gebouw waarin de nieuw te bouwen woning volgens het bouwplan zal worden gerealiseerd was voorheen immers een stal en geen woning. Ook de op die bepaling gerichte grond faalt derhalve. 2.10 Met betrekking tot de afstand van 50 meter die volgens verzoekers in acht moet worden genomen tussen de te bouwen woning en zijn agrarisch bedrijf, overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 44 WW zich ook tegen toetsing aan deze grond verzet, nu deze grond geen van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden betreft. Bovendien zijn reeds andere woningen gebouwd op gelijke afstand van het bedrijf van verzoekers als de woning waarin het bouwplan voorziet. Het bouwplan brengt in die zin dan ook geen verandering in de bestaande situatie. 2.11 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.12 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 23 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Ferdinandusse, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.