Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0551

Datum uitspraak2007-06-26
Datum gepubliceerd2007-07-30
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1996 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijzondere bijstand in de vorm van tandheelkundige behandeling. Voorliggende voorziening?


Uitspraak

06/1996 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 februari 2006, 05/1557 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum (hierna: College) Datum uitspraak: 26 juni 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. B. van Aarle, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken aan de Raad gezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2007. Voor appellant is verschenen, mr. J. de Haan, advocaat te Grave. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.R.M.R. de Vaan, werkzaam bij de gemeente Brunssum. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 28 april 2005 bijzondere bijstand aangevraagd voor de niet door de - aanvullende - ziektekostenverzekering gedekte kosten van orthodontie ten behoeve van zijn dochter [C.]. Bij besluit van 2 mei 2005 heeft het College de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het College het bezwaar tegen besluit van 2 mei 2005 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat sprake is van een aan de Wet werk en bijstand (WWB) voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Tevens heeft het College het standpunt ingenomen dat niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 juli 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De Ziekenfondswet gold ten tijde hier van belang voor de in geding zijnde kosten als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. De Raad wijst er in dat verband nog op dat met de Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering beoogd werd aan een ieder een basispakket voor tandheelkundige hulp te bieden (met de nadruk op preventieve zorg) en dat naast de in artikel 6 van de Regeling bedoelde voorzieningen blijkens het bepaalde in artikel 8 van de Regeling ook andere tandheelkundige hulp voor jeugdige en volwassen verzekerden beschikbaar is. Het enkele feit dat daarvoor een bijzondere indicatie gold doet daaraan niet af. Dit brengt mee dat artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in bedoelde kosten in de weg staat. Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de Memorie van Toelichting dient in een dergelijk geval vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Ter zitting van de Raad is, in aanvulling op hetgeen over de tandheelkundige noodzaak van de behandeling reeds naar voren is gebracht, aangevoerd dat de orthodontie een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van de dochter van appellant. De Raad ziet - ook - hierin geen aanknopingspunt om te oordelen dat in dit geval sprake is geweest van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Naar het oordeel van de Raad heeft het College in zijn verweerschrift op toereikende wijze toegelicht dat de in geding zijnde besluitvorming niet in strijd is met het terzake vastgestelde beleid. Gelet op het voorgaande heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant terecht afgewezen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2007. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) L. Jörg.