
Jurisprudentie
BB0470
Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/402
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/402
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 06/402 12 juli 2007
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
E.S. Worldwide Supply B.V., te Moerdijk, appellante,
gemachtigde: A, directeur van appellante,
tegen
de minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Volkers en ing. B. Penning, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 11 mei 2006, bij het College binnengekomen op 12 mei 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 april 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het intrekken van de verklaring als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: S&O-verklaring) voor het jaar 2004 ongegrond verklaard.
Bij brief ingekomen op 19 juni 2006 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend, en enkele stukken overgelegd.
Bij brief van 12 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 31 mei 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang:
" Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af.
(…)
7. (…) Een S&O-verklaring kan tevens worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
(…)
Artikel 25
De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk en de uren welke de daarbij betrokken werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven."
De Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering (hierna: Uitvoeringsregeling) luidt voor zover van belang:
"Artikel 2
De S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven dient een zodanige administratie bij te houden dat daaruit uiterlijk twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin werkzaamheden zijn verricht waarop de verklaring betrekking heeft op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden:
a. de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk;
b. het aantal uren dat de betrokken werknemers, dan wel de betrokken S&O-belastingplichtige aan het verrichte speur- en ontwikkelingswerk per project hebben besteed."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante is gespecialiseerd in de productie van industriële reinigingsproducten.
- Op 4 december 2003 heeft appellante een S&O-verklaring aangevraagd voor een project met de titel “probleemoplossende industriële reinigingsproducten op basis van micro-organismen en volledig afbreekbare grondstoffen” (project 2003-01) en een project met de titel “stankvernietiger op basis van micro-organismen met brede industriële toepassing” (project 2004-01).
- Bij besluit van 25 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag toegekend en voor deze projecten een verklaring verstrekt voor afdrachtvermindering van maximaal € 54.480,00 voor het kalenderjaar 2004.
In de verklaring is in een vetgedrukt tekstblok gewezen op de verplichting een project- en een urenadministratie bij te houden waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, inhoud en voortgang van het verrichte S&O-werk én het aantal uren dat daaraan per project is besteed, is af te leiden. Voorts is verwezen naar de handleiding WBSO.
- Bij brief 20 juni 2005 heeft SenterNovem appellante bevestigd dat op 15 juli 2005 een bedrijfsbezoek zal plaatsvinden met als doel inzicht te krijgen in de projecten en het inzien van de uren- en projectadministratie.
- Aan appellante was eerder een S&O-verklaring voor 2003 verstrekt in welk kader geen bedrijfsbezoek heeft plaatsgevonden.
- Op 15 juli 2005 heeft een bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Blijkens het verslag dat van dit bezoek is opgemaakt bestond de projectadministratie uit twee mappen. In één daarvan zaten voornamelijk stukken uit voorgaande jaren. Voorts bevatten de mappen productinformatie, recepturen, handgeschreven aantekeningen (alles ongedateerd) en correspondentie en overige documentatie.
- Op 19 juli 2005 is door een medewerkster van SenterNovem telefonisch aan appellante medegedeeld dat de verklaring over 2004 zal worden ingetrokken omdat de projectadministratie onvoldoende was. Bij brief van 20 juli 2005 is het verslag van het bedrijfsbezoek aan appellante toegezonden.
- Bij beschikking van 16 december 2005 heeft verweerder de op 25 februari 2004 verstrekte S&O-verklaring ingetrokken, omdat de projectadministratie en de urenadministratie niet aan de in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling gestelde eisen voldoen.
- Bij brief van 26 januari 2006 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Daarbij heeft appellante onder meer aangevoerd dat in het verslag van het bedrijfsbezoek de werkwijze van haar bedrijf onjuist en onvolledig wordt beschreven en de projectadministratie niet - zoals in het verslag is vermeld - uit twee mappen bestaat maar dat er nog zeven ordners met gegevens zijn die ook zijn getoond.
- Op 10 maart 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij appellante haar bezwaren nader heeft toegelicht en waarbij zij nadere informatie heeft overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit tot intrekking van de S&O-verklaring gehandhaafd. Verweerder stelt een vast en eenduidig beleid te voeren ten aanzien van de intrekking of wijziging van een S&O-verklaring. Wanneer uit de vereiste uren- en projectadministratie niet blijkt dat er werkzaamheden zijn verricht zoals beschreven in de aanvraag wordt de verklaring in principe ingetrokken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de projectadministratie niet voldoet aan de eisen die worden gesteld in artikel 25 van de Wva juncto artikel 2, onder a van de Uitvoeringsregeling. Volgens verweerder blijkt uit de tijdens het bedrijfsbezoek bestudeerde mappen met projectadministratie niet op eenvoudige en duidelijke wijze van de werkzaamheden in 2004. Voorts kon volgens verweerder tijdens de hoorzitting geen toelichting worden gegeven op de vraag op welke wijze de stukken in de mappen kunnen worden “gelinkt” aan de ingediende projecten dan wel, welk technisch knelpunt of vraagstuk is opgelost. De andere door de gemachtigde van appellante naar de hoorzitting meegenomen mappen bevatten volgens verweerder geen documenten die betrekking hebben op het jaar 2004 waarvoor de S&O-verklaring is verstrekt en bevatten volgens verweerder bovendien geen documenten van appellante waaruit haar inspanningen zouden kunnen blijken.
Volgens verweerder dient gelet op het voorgaande reeds tot intrekking over te worden gegaan en is een oordeel over de urenadministratie niet noodzakelijk.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt dat haar alleen - mondeling - naar de uren van project 2004-01 is gevraagd. Een aanbod tot het verstrekken van kopieën werd volgens haar geweigerd. Appellante voert aan dat zij het overzicht van de complete urenadministratie als bijlage bij haar bezwaarschrift heeft gevoegd maar dat verweerder daar niets mee heeft gedaan.
Ten aanzien van de projectadministratie stelt appellante dat de informatie weliswaar dateert van voor de periode waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven maar dat deze informatie wel in het gehele proces van speur- en ontwikkelingswerk is gebruikt en geconsulteerd. Zij voert aan dat de projectadministratie gezien de schaalgrootte van het bedrijf niet in een aparte afdeling plaatsvindt. Appellante erkent dat sprake is van enkele tekortkomingen zoals het niet bewaren van oude recepturen maar meent op de in haar bedrijf gebruikelijke manier te hebben voldaan aan de gestelde criteria.
Appellante acht een boete of korting acceptabel maar het intrekken van de S&O-verklaring is volgens haar volledig onredelijk en disproportioneel. Voorts acht zij de periode van vijf maanden tussen het controlebezoek en de intrekking van de S&O-verklaring onacceptabel.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil ziet op de vraag of verweerder zijn besluit tot intrekking van de S&O-verklaring voor 2004 op goede gronden heeft gehandhaafd. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
5.2 Ingevolge artikel 25 Wva juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling dient de S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven een zodanige projectadministratie bij te houden dat daaruit de aard en inhoud van het verrichtte speur- en ontwikkelingswerk en de daaraan per project door de betrokken werknemers bestede uren op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden. Ingevolge artikel 24, zevende lid, van de Wva kan verweerder een S&O-verklaring intrekken indien de administratie niet aan deze eisen voldoet.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid om over te gaan tot intrekking van de S&O-verklaring hanteert verweerder, zo blijkt uit het bestreden besluit, een beleid dat het volgende omvat. Bij een controlebezoek wordt nagegaan of de werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De aanwezigheid van de vereiste uren- en projectadministratie acht verweerder daarbij van groot belang omdat dit de enige mogelijkheid is om te kunnen controleren of de werkzaamheden inderdaad zijn uitgevoerd. Wanneer uit de administratie niet blijkt dat er werkzaamheden zijn verricht zoals beschreven in de aanvraag, volgt volgens dit beleid in principe intrekking van de S&O-verklaring.
Het College acht dit beleid niet strijdig met de wet en ook anderszins niet onaanvaardbaar, zo volgt ook uit eerdere jurisprudentie van het College ter zake.
5.3 Blijkens het bestreden besluit en het gestelde ter zitting heeft verweerder de intrekking van de S&O-verklaring van appellante gebaseerd op zijn oordeel omtrent de door appellante gevoerde projectadministratie. De urenadministratie is buiten beschouwing gelaten en is blijkens het bestreden besluit geen reden geweest voor intrekking. Hetgeen appellante dienaangaande heeft aangevoerd stuit hierop af.
5.4 De projectadministratie bestaat, zo heeft verweerder onbestreden gesteld, uit veiligheidsinformatiebladen, documentatie van leveranciers en concurrenten, productinformatiebladen van producten van appellante, niet gedateerde recepturen, niet gedateerde handgeschreven aantekeningen en correspondentie en overige documentatie uit eerdere jaren. Verweerder heeft zich naar het oordeel van het College in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit die stukken niet op eenvoudige en duidelijke wijze de werkzaamheden van appellante waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt kunnen worden afgeleid.
Het betoog van appellante dat de informatie er wel is maar verspreid aanwezig is, en dat deze wijze van administreren gebruikelijk is op haar bedrijf, maakt dit niet anders. Uit artikel 25 Wva en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling volgt ondubbelzinnig dat uit de administratie aard en inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk op eenvoudige en duidelijke wijze moeten blijken. Dit betekent dat de projectadministratie zodanig geordend moet zijn dat deze voor verweerder op een eenvoudige wijze te doorgronden valt. Een administratie die verspreid over zeer veel mappen en plaatsen in het bedrijf aanwezig is - zoals in het geval van appellante - voldoet niet aan artikel 2 van de Uitvoeringsregeling. Dit betoog faalt.
Uit het voorgaande volgt dat appellante niet heeft voldaan aan de uit artikel 25 Wva voortvloeiende administratieverplichting, zodat verweerder op grond van artikel 24, zevende lid, Wva in beginsel bevoegd was tot wijziging of intrekking van de S&O-verklaring.
5.5 Anders dan appellante betoogt maakt het tijdsverloop tussen het bedrijfsbezoek en de beslissing tot intrekking van de S&O-verklaring niet dat verweerder reeds daarom niet meer tot intrekking van de verklaring zou mogen overgaan. Ingevolge artikel 24, zevende lid, van de Wva vervalt de bevoegdheid tot het intrekken van de verklaring eerst na vijf jaar na de dagtekening van de verklaring. Verweerder was dus nog bevoegd om de verklaring in te trekken.
Gelet op de telefonische mededeling van verweerder kort na het bedrijfsbezoek kon er naar het oordeel van het College geen onduidelijkheid bestaan bij appellante over het voorgenomen handelen van verweerder. Indien dat het geval was geweest had het op de weg van appellante gelegen dienaangaande inlichtingen in te winnen bij verweerder.
Daarnaast is de termijn tussen het bedrijfsbezoek en de intrekking van de S&O-verklaring niet zodanig lang dat appellante mocht aannemen dat verweerder niet meer tot intrekking van de S&O-verklaring zou overgaan. Ook dit betoog faalt.
5.6 Ook het betoog van appellante dat verweerder had moeten kiezen voor een lichtere sanctie slaagt niet. Artikel 24, zevende lid, van de Wva voorziet alleen in het intrekken of wijzigen van de verklaring. Gelet op het ontbreken van een adequate administratie en in aanmerking nemende het door verweerder gevoerde beleid heeft verweerder zich naar het oordeel van het College in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat intrekking in dit geval aangewezen was.
5.7 De ter zitting door appellante betrokken stelling dat zij haar bedrijf zou moeten sluiten als de intrekking van de S&O-verklaring niet ongedaan zou worden gemaakt, wat daar overigens van zij, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt die voor verweerder, zo dat al bij hem bekend was geweest ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, aanleiding had moeten zijn om af te zien van gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de S&O-verklaring in te trekken.
Ook overigens is het College niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de S&O-verklaring gebruik had mogen maken.
5.8 Het beroep is derhalve ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.J.C. de Moor - van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
w.g. A.J.C. de Moor - van Vugt w.g. M.A. Voskamp