Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0459

Datum uitspraak2007-06-21
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/3087
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is gepensioneerd en verhuisd met echtgenote in augustus 2003 naar Duitsland. In 2003 gaat hij een overeenkomst aan met een vliegbedrijf in Nederland als oproeppiloot. Hij ontvangt van het vliegbedrijf een vergoeding voor de gevlogen uren. De rechtbank komt op grond van artikel 13 van Verordening 1401/71 van de EG tot de conclusie dat door het verrichten van de werkzaamheden in Nederland uitsluitend het sociale verzekeringsrecht van Nederland op hem van toepassing is. Belanghebbende is dan in Nederland verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. De aanslag premieheffing volksverzekeringen is dan terecht opgelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat tussen het vliegbedrijf en belanghebbende sprake is van een gezagsverhouding zodat de inkomsten looninkomsten zijn en geen kosten in mindering kunnen worden gebracht. Het beroep is dan ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/3087 Uitspraakdatum: 21 juni 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland), eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. 1.2 De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2006 de aanslag gehandhaafd. 1.3 Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 13 juni 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. 1.4 De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.5 Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. 1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de inspecteur. 1.7 Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting een aanvulling op de pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1 Belanghebbende, geboren in 1941, was in het onderhavige jaar gehuwd. Tot 1 augustus woonden hij en zijn echtgenote in Nederland, daarna zijn zij verhuisd naar Duitsland waar ze een woning hebben gekocht. Deze woning is met geleend geld aangepast aan de wensen van belanghebbende en zijn echtgenote. 2.2 Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar een pensioen van het [maatschappij], tot een bedrag van € 44.702 en inkomsten, onder inhouding van loonheffing, van [BV]. (hierna: [BV]) tot een bedrag van € 4.906. De [maatschappij] is met ingang van augustus 2003 gestopt met het inhouden van premie volksverzekeringen. 2.3 De [verzekeringsbank] heeft aan belanghebbende en zijn echtgenote meegedeeld dat zij voor het AOW pensioen niet verzekerd waren in de periode 2 augustus 2003 tot en met 28 juni 2006 en dat de AOW-uitkering derhalve met die periode gekort zal worden. 2.4 Belanghebbende beschikt sinds 1992 over een vliegbrevet voor beroepsvlieger. Eveneens sinds 1992 is belanghebbende op afroep beschikbaar voor [BV] als piloot. De inkomsten van [BV] zien op de werkzaamheden als piloot. 2.5 Voorzover te dezen van belang luidt de overeenkomst tussen belanghebbende en [BV] als volgt: "Ingangsdatum: 2003 Einddatum: 2004 ARBEIDSOVEREENKOMST De ondergetekenden: [BV], gevestigd te [woonplaats], te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door [werkgever], hierna te noemen werkgever; [werknemer] geboren 1941 thans woonachtig te [woonplaats], [adres], hierna te noemen werknemer Hierna tezamen te noemen partijen In aanmerking nemende: • dat werkgever behoefte heeft aan vliegers die in tijden van seizoensdrukte op afroep beschikbaar zijn; • dat werknemer bereid is om deze werkzaamheden te verrichten indien hij daartoe door werkgever wordt opgeroepen; • dat werkgever verwacht dat de werknemer in de loop van de overeenkomst ongeveer 20 uur zal worden opgeroepen en werknemer bereid is dit aantal uren te werken; • dat partijen deze overeenkomst wensen vast te leggen. ARTIKEL 1- DUUR VAN DE OVEREENKOMST EN DUUR VAN DE OPDRACHTEN. 1.1. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 9 maanden. Zij vangt aan op 10-08-2003 en eindigt van rechtswege zonder dat daarvoor opzegging of enige andere handeling is vereist. 1.2. Werkgever en werknemer kunnen deze arbeidsovereenkomst te allen tijde tussentijds opzeggen, zonder rechterlijke tussenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand. Indien werkgever operator van deze mogelijkheid gebruik maakt heeft vlieger geen recht op uitbetaling van het resterend aantal overeengekomen vlieguren. 1.3. Werkgever verwacht dat werknemer in de periode waarvoor de overeenkomst is aangegaan voor 20 uur zal warden opgeroepen. Werknemer is bereid gedurende dit aantal uren gehoor te geven aan de opdracht van de werkgever. Werknemer kan evenwel aan dit aantal uren geen rechten ontlenen. 1.4. De duur van de oproep beslaat steeds, minimaal 1 uur. Werkgever zal met werknemer per oproep overeenkomen op welke tijdstippen de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Door de ad-hoc omstandigheden, zal dit telefonisch geschieden (minimaal 1 dag voor de vlucht. ARITKEL 2 - VERGOEDING 2.1 Werknemer ontvangt een vliegvergoeding per uur, welke als volgt zijn vastgesteld: RVL/BRW €25; MIL/BTW/FOTO/CH/INST' € 30; TWEEMOTORIG € 35 ; RELATIE/FERRY € 0,= (allen per uur) 2.2. Over deze vliegvergoeding draagt werkgever premies involge de sociale verzekeringswetten en Loonbelasting af. 2.3. In dit verband verklaart werknemer dat zijn bruto inkomen uit andere en deze dienstbetrekking over het huidige kalenderjaar meer/minder bedraagt dan de ziekenfondsgrens. 2.4. Werkgever zal aan werknemer een vergoeding voor gemaakte reiskosten betalen ter hoogte van € [0,18] per kilometer over de afstand tussen de woning van de werknemer en vliegveld [woonplaats] en vice versa, voor iedere oproep waar vlieger gehoor aan geeft. Deze kilometer vergoeding wordt verrekend met de vliegvergoeding. De kilometer vergoeding kan de vliegvergoeding niet ten boven gaan. 2.5. Werkgever en werknemer komen overeen, dat betaling zal plaatsvinden na afloop van iedere maand waarin werkzaamheden zijn uitgevoerd. Betaling van vlieguren en reiskosten vindt in een keer plaats. 2.6. Na afloop van het kalenderjaar verstrekt werkgever aan werknemer een jaaropgaaf, waarop zowel de vliegvergoeding als de reiskosten wordt vermeld. ARTIKEL 3 - RECHTSKEUZE 3.1 Alle geschillen die voortvloeien uit de onderhavige overeenkomst of nadere overeenkomsten die hiervan het gevolg zijn, zullen door de bevoegde rechter worden beslecht naar Nederlands recht. 3.2 Nietigheid van een of meer bepalingen van de overeenkomst leidt niet tot nietigheid van de overige bepalingen van deze overeenkomst. Partijen verplichten zich ter zake van de nietige bepalingen terstond met elkaar in overleg te treden." 2.6 Met betrekking tot de in 2.5 genoemde overeenkomst heeft [de heer] voornoemd in maart 2007 onder meer als volgt verklaard: "2. Als directeur van het vliegbedrijf [BV] worden door ons bedrijf, hoofdzakelijk in de zomermaanden z.g.n. freelancevliegers ingezet voor het uitvoeren van diverse vluchten. Dit is noodzakelijk om alle vliegtuigen indien vereist in te kunnen zetten omdat bij de [BV] slechts twee vliegers in vaste dienst zijn en er soms behoefte is voor de inzet tot wel 10 vliegtuigen. 3. De freelancevliegers zijn niet verplicht om aan een oproep gehoor te geven. Indien wel gehoor wordt gegeven aan een oproep om een vlucht uit te voeren, wordt door de [BV] een vliegtuig met vlieger verhuurd aan een klant. De desbetreffende vlieger voert de opdracht zelfstandig uit in overleg met de huurder. Ondergetekende geeft geen bindende aanwijzingen m.b.t. de uitvoering van de opdracht. Tussen hem en de freelancevliegers bestaat in dit opzicht geen gezagsverhouding. 4. Door ondergetekende wordt aan de freelancevliegers een onkostenvergoeding uitbetaald, gebaseerd op het aantal gevlogen uren. Hierin begrepen is een onbelaste kilometervergoeding. Uren besteed aan vluchtvoorbereiding, preflight- en postflightinspecties e.d. worden niet vergoed. 5. De door de freelancevliegers medeondertekende tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft ten doel de bereidheid van beide partijen vast te leggen om voor de aangegeven duur van de overeenkomst een minimum aantal vlieguren te realiseren. Deze overeenkomst heeft niet ten doel een privaatrechtelijke dienstbetrekking te grondvesten." 2.7 Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar € 222,30 betaald aan het [instituut] voor een voor piloten jaarlijks verplichte medische keuring. 2.8 Belanghebbende en zijn echtgenote hebben voor de periode dat zij niet in Nederland woonden beiden gekozen voor binnenlandse belastingplicht. Belanghebbende heeft in zijn aangifte, bij vraag 67, verzocht om vrijstelling voor de premieheffing volksverzekeringen voor de periode dat hij niet in Nederland woonde. 2.9 Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een eerste voorlopige teruggaaf verleend. Naar aanleiding van de aangifte is een nadere voorlopige aanslag opgelegd waarbij rekening is gehouden met een vrijstelling voor de premieheffing volksverzekeringen voor de periode na 2 augustus 2003. Bij de definitieve aanslag, de in de onderhavige zaak bestreden aanslag, is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 37.297 en is 31,45% aan premie volksverzekeringen geheven over een premie-inkomen van € 28.850 (het maximale premie-inkomen). 3. Geschil 3.1 In geschil is het antwoord op de volgende vragen: I Is belanghebbende premie volksverzekeringen verschuldigd over de periode dat hij niet in Nederland woonde? Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. II Is met betrekking tot de inkomsten van [BV] sprake van een onbelaste onkostenvergoeding, en zo nee, is het dan belastbaar loon of is het resultaat uit overige werkzaamheden? Belanghebbende beantwoord de tweede vraag bevestigend en is subsidiair van mening dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur beantwoordt de tweede vraag ontkennend en is daarbij van mening dat sprake is van belastbaar loon. III Is bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat hij over de maanden augustus tot en met december geen premie volksverzekeringen is verschuldigd? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voorzover daar ter zitting van is afgeweken wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting. 3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, naar de rechtbank verstaat, met, volgens de aangifte, aan premie volksverzekeringen (4 maanden/12 maanden) maal 31,45% over een premie-inkomen van € 20.362, ofwel € 2.134, en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van, primair € 32.391 en subsidiair € 37.074. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de EG van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening) luidt voorzover te dezen van belang: “1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld. 2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17: a. is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat; b. is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont; (…)” 4.2 De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes activiteiten als piloot werkzaamheden zijn in de zin van de Verordening en dat die werkzaamheden in Nederland worden verricht. Nu belanghebbende woont in Duitsland en werkzaamheden verricht in Nederland brengt het bepaalde in artikel 2 van de Verordening mee dat hij binnen de personele werksfeer van de Verordening valt, met andere woorden, de Verordening is op zijn situatie van toepassing. 4.3 Op grond van het feit dat belanghebbende uitsluitend in Nederland werkzaamheden verricht, ongeacht of dat nu in loondienst is of niet, brengt het bepaalde in artikel 13 voornoemd met zich mee dat enkel de wetgeving van Nederland betreffende de sociale zekerheid op hem van toepassing is. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de uitzonderingen genoemd in de artikelen 14 tot en met 17 van de Verordening in dit geval niet van toepassing zijn. 4.4 Ingevolge artikel 6, eerste lid aanhef, en onderdeel b van de Algemene ouderdomswet (AOW) en de met deze wettelijke bepaling overeenkomende bepalingen in de andere volksverzekeringswetten, is de niet ingezetene die in Nederland ter zake van in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen, verzekerd voor de AOW en de daarmee overeenkomende volksverzekeringen. Onderzocht dient derhalve te worden of belanghebbende zijn werkzaamheden als piloot in dienstbetrekking, in de zin van de loonbelasting, heeft verricht. 4.5 Niet is in geschil dat belanghebbende werkzaamheden verricht. De rechtbank is op grond van de in 2.5 en 2.6 weergegeven overeenkomst en verklaring van [de heer], in samenhang gezien met belanghebbendes verklaring daaromtrent, van oordeel dat belanghebbende voor die werkzaamheden betaald krijgt. Naast de vergoeding per uur die enkel ziet op de uren dat wordt gevlogen, wordt een onkostenvergoeding verstrekt voor de ten behoeve van de werkzaamheden verreden kilometers. De vergoeding per uur is afhankelijk van het type vliegtuig en staat enkel tegenover de gevlogen uren. Deze vergoeding kan naar het oordeel van de rechtbank dan niet worden aangemerkt als een algemene onkostenvergoeding maar moet als een tegenprestatie voor de geleverde arbeid worden aangemerkt. Dan resteert het antwoord op de vraag of er een gezagsverhouding aanwezig is tussen [BV] en belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat de volgende feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, ertoe leiden dat sprake is van een gezagsverhouding in het kader van een dienstbetrekking in de zin van de loonbelasting. [BV] bepaalt wanneer, naar welke bestemming, met welk vliegtuig en met welk doel wordt gevlogen. Aan voorenstaand oordeel doen niet af: de aard van de overeenkomst, enkel de gevlogen uren leiden tot betaling daarvoor, de aard van de werkzaamheden, de piloot heeft tijdens het vliegen een grote eigen verantwoordelijkheid en beslissingbevoegdheid, het feit dat belanghebbende een oproep kan afslaan en het feit dat hij tijdens het vliegen "de baas is". Belanghebbendes stelling dat sprake is van een opdracht wordt door de rechtbank verworpen nu het bepaalde in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat aan een overeenkomst van opdracht die het vervoeren van personen of zaken inhoudt. 4.6 Nu gesteld noch gebleken is dat de uitzonderingssituatie van artikel 4 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 op belanghebbende van toepassing is, is de rechtbank op grond van het in 4.4 en 4.5 overwogene van oordeel dat belanghebbende in het onderhavige jaar het gehele kalenderjaar van rechtswege verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen. De in 2.3 genoemde verklaring van de [verzekeringsbank] doet daar niet aan af nu deze verklaring, een beschikking in de zin van artikel 14 van de AOW, enkel ziet op de hoogte van het na de 65e verjaardag uit te keren bedrag en niet op het al dan niet verzekerd zijn voor de AOW. Dit verzekerd zijn volgt immers rechtstreeks voort uit de wet. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze uitspraak wellicht aanleiding kan zijn voor de [verzekeringsbank] om haar in 2.3 genoemde beslissing, voor zover daartegen al geen rechtsmiddelen zijn aangewend, te herzien. 4.7 Voorzover belanghebbende een beroep doet op toepassing van de regelgeving zoals die bij de werknemersverzekeringen geldt, waarbij premie is verschuldigd naargelang er loon is genoten, wordt dit door de rechtbank verworpen. Uitgangspunt bij de werknemersverzekeringen is niet het ingezetenschap maar de gewerkte hoeveelheid tijd. Dit verschil in uitgangspunt sluit reeds een overeenkomstige toepassing van die regelgeving uit. 4.8 De eerste in geschil zijnde vraag moet op grond van het vorenoverwogene bevestigend en dus op de door de inspecteur voorgestane wijze worden beantwoord. De beantwoording van de tweede in geschil zijnde vraag ligt besloten in het in 4.5 geoordeelde. Nu die inkomsten moeten worden aangemerkt als belastbaar loon en daarmee, gezien het bepaalde in artikel 3.90 van de Wet IB 2001, niet meer kunnen worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De tweede in geschil zijnde vraag moet derhalve eveneens op de door de inspecteur voorgestane wijze worden beantwoord. 4.9 Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank het volgende op. 4.9.1 Belanghebbendes beroep op de voorlopige aanslagen, al dan niet voor het onderhavige jaar, baat hem niet nu die steeds een voorlopige schatting inhouden welke door een definitieve aanslag worden gevolgd. Bij de oplegging van die voorlopige aanslagen wordt dit steeds meegedeeld op het betreffende formulier zodat reeds op die grond een beroep op het door die voorlopige aanslagen opgewekt vertrouwen moet worden afgewezen. 4.9.2 Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat hem door medewerkers van de belastingdienst, kantoor Buitenland, in het kader van de regeling van de voorlopige aanslagen van het onderhavige jaar en daarop volgende jaren, is meegedeeld dat hij over de periode dat hij in het buitenland woonde, dan wel slechts over de dagen dat hij werkzaamheden verrichte, premieplichtig is, merkt de rechtbank het volgende op. Gezien de betwisting door de inspecteur, acht de rechtbank niet aannemelijk dat door die medewerkers een concrete standpuntbepaling aan belanghebbende is meegedeeld omtrent de premieplicht in het onderhavige jaar. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat weliswaar gesprekken betreffende dit onderwerp zijn gevoerd, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat die gesprekken hebben geleid tot een concrete standpuntbepaling in de richting van belanghebbende betreffende zijn specifieke situatie. 4.9.3 Met betrekking tot deze mededelingen is de rechtbank voorts van oordeel dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem concrete inlichten zijn verstrekt. De rechtbank acht aannemelijk dat de gesprekken wellicht een informatief karakter hebben gehad maar concrete inlichtingen naar belanghebbendes specifieke situatie zijn niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat een voorlopige aanslag naar aanleiding van een dergelijk gesprek, hetgeen in het onderhavige jaar overigens niet het geval is, verminderd is doet daar niet aan af gezien het voorlopig karakter van die aanslag. 4.9.4 Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij het laatste kwartaal van 2003 geen premie volksverzekeringen verschuldigd is. De derde in geschil zijnde vraag moet derhalve ontkennend op de door de inspecteur voorgestane wijze, worden beantwoord. 4.10 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.