Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0444

Datum uitspraak2007-06-14
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/5832
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is, nadat hij een parkeerkaartje voor 'kort-parkeren' heeft gekocht (€ 1,60), doorgereden naar een parkeerplaats op een ander parkeerterrein. Beide parkeerterreinen zijn gelegen in dezelfde parkeerzone. Aldaar heeft hij zijn auto geparkeerd op een vergunninghoudersplaats. Niet-vergunninghouders mogen na de aankoop van een dagticket (€ 14,60) ook op een dergelijke parkeerplaats parkeren. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met een te betalen bedrag van € 61,60, te weten € 14,60 parkeerbelasting en € 47 kosten. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, nu belanghebbende per saldo te weinig parkeerbelasting heeft betaald. Er dient daarbij echter wel rekening te worden gehouden met het bedrag dat belanghebbende reeds heeft betaald. Dat het in casu een ander parkeerterrein betreft, doet daar niet aan af, nu beide terreinen in dezelfde zone zijn gelegen. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag derhalve tot € 60.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/5832 Uitspraakdatum: 14 juni 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de manager van de sector Burger- en Ondernemerszaken van de gemeente, verweerder. Eiser wordt hierna aangeduid als belanghebbende. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft aan belanghebbende op 20 oktober 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen, bij brief van 25 oktober 2006, bezwaar gemaakt. 1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 november 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 5 december 2006, beroep ingesteld en dit bij brief van 18 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2006, toegelicht. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de verweerder. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1 Op 20 oktober 2006 was belanghebbende voornemens de op zijn naam geregistreerde auto, merk Peugeot met kenteken [00-00-00], te parkeren op het [terrein] aan het [adres] te [woonplaats]. Ter zake heeft hij aldaar om 16:15 uur een parkeerkaartje gekocht ten bedrage van € 1,60. Het kaartje vermeldt ‘[adres]’ en was geldig tot 17:19 uur. 2.2 Op het Tehatexx parkeerterrein bevinden zich zowel kort- als langparkeerplaatsen. Op de parkeerautomaat waar belanghebbende zijn kaartje gekocht heeft zijn de volgende parkeertijden weergeven: maandag tot en met zaterdag: 09.00-18.00 uur, koopavonden tot 21.00 uur, donderdag vaste koopavond, zondag: 12.00-18.00 uur. 2.3 Nadat belanghebbende het kaartje gekocht had, is hij doorgereden en heeft hij de auto geparkeerd op het parkeerterrein aan het [adres] te [woonplaats], welk terrein aan het [terrein] grenst. 2.4 Op het parkeerterrein aan het [adres] zijn enkel vergunninghoudersplaatsen aanwezig. Langparkeren door niet-vergunninghouders is toegestaan mits er een dagticket (€ 14,60) gekocht wordt. Bij de parkeerautomaat op dit terrein kunnen geen kaartjes voor kortparkeren gekocht worden. Op deze parkeerautomaat zijn de volgende parkeertijden weergeven: maandag tot en met zaterdag: 09.00-02.00 uur, zondag: 12.00-02.00 uur. 2.5 Beide parkeerterreinen zijn door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2000 (hierna: verordening) aangewezen als plaatsen waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Beide parkeerterreinen bevinden zich in ‘zone 2, deel Wi’ als bedoeld in artikel 1 sub b van de Tabel met ‘tarieven 2006 behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2000 (zesde wijziging). In deze zone geldt een tarief van € 1,50 per uur indien het parkeren op kortparkeerplaatsen betreft en een tarief van € 14,60 per dag indien er met een dagkaart geparkeerd wordt. 2.6 Bij een controle door twee parkeercontroleurs op de genoemde dag op het [adres] omstreeks 17:02 uur, is geconstateerd dat noch achter de voorruit van belanghebbendes auto, noch elders in de auto, een ter plaatse geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was. Wel is door de controleurs het parkeerkaartje voor het [terrein] aangetroffen. Door één van de twee parkeercontroleurs is daarop de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 61,60 opgelegd, bestaande uit € 14,60 parkeerbelasting en € 47 kosten. Op de aanslag is vermeld: ‘Feitnr: A752’. De toelichting bij dit feitnummer vermeldt: ‘U heeft geparkeerd, zonder geldige-, of leesbare parkeerticket, bewoners(bezoekers)ticket, dagticket of bewonersvergunning.’. 3. Geschil 3.1 In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan toegevoegd (zakelijk weergegeven): Belanghebbende Er staan fouten in het verweerschrift. Daarnaast stellen de door verweerder overgelegde foto’s de zaken gunstig voor verweerder voor. De feitelijke situatie is anders. Ik heb geen dagticket gekocht omdat ik maar één uur hoefde te parkeren. Verweerder Belanghebbende heeft € 1,60 betaald. Normaal gesproken wordt daar bij het opleggen van een naheffingsaanslag rekening mee gehouden, maar belanghebbende is doorgereden naar een ander parkeerterrein. Daarom is de betaalde belasting in dit geval niet in aftrek gebracht. 3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Belanghebbende heeft verklaard dat hij, nadat hij het kaartje gekocht had, tot de ontdekking kwam dat er ook parkeerplaatsen vrij waren die dichter bij het centrum zijn gelegen. Dit is de reden geweest dat belanghebbende is doorgereden naar die parkeerplaatsen (hierna: parkeerterrein [adres]) en niet heeft geparkeerd op de parkeerplaats die hij in eerste instantie op het oog had (hierna: parkeerterrein ). Belanghebbende heeft gesteld dat toen hij naar het parkeerterrein [adres] reed, hij geen borden heeft gezien waaruit hij kon opmaken dat er sprake is van twee afzonderlijke parkeerterreinen, dat hij ook na het verlaten van de auto geen borden heeft gezien die daarop wijzen en dat hij bij nader onderzoek heeft geconcludeerd dat de borden die verwijzen naar parkeren vergunninghouders, respectievelijk met dagkaart, inderdaad niet goed zichtbaar zijn vanuit zijn rijrichting. 4.2 De rechtbank is van oordeel dat uit de door partijen overgelegde plattegronden, situatieschetsen en foto’s volgt dat de bebording ter plaatse, in combinatie met de (tekst op en de kaartmogelijkheden van de) verschillende parkeerautomaten voldoende duidelijk is, zodat belanghebbende had kunnen weten dat er sprake is van twee afzonderlijke parkeerterreinen dan wel had kunnen weten dat het door hem gekochte kaartje niet geldig was op de plaats waar hij zijn auto had geparkeerd. Belanghebbende is, na het kopen van het parkeerkaartje een stuk doorgereden, heeft geen aandacht besteed aan de ter plaatse van het parkeerterrein [adres] opgestelde bebording en heeft ook niet op de parkeerautomaat behorende dit parkeerterrein gekeken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat belanghebbende zich als parkeerder onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de ter plaatse geldende parkeerregimes, welke omstandigheid voor risico van belanghebbende dient te komen. 4.3 De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, nu belanghebbende zonder dagticket heeft geparkeerd op een parkeerplaats waar alleen na aankoop van een dergelijk ticket mag worden geparkeerd. Daar doet niet aan af dat deze is opgelegd terwijl het kaartje voor het [terrein] nog geldig was. Voorts doet niet ter zake dat op deze naheffingsaanslag een beter bij de situatie passend feitnummer vermeld had kunnen worden. 4.4 Een en ander neemt echter niet weg dat belanghebbende een kaartje gekocht heeft voor een parkeerplaats in ‘zone 2, deel Wi’ als weergeven onder punt 2.5. Nu belanghebbende de auto uiteindelijk geparkeerd heeft op een parkeerterrein binnen deze zone, is de rechtbank van oordeel dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag rekening had moeten worden gehouden met de door belanghebbende betaalde belasting ten bedrage van € 1,60. De rechtbank is namelijk niet gebleken dat wanneer belanghebbende een dagticket zou hebben gekocht bij de parkeerautomaat op het [terrein], hij daarmee niet geldig op het [adres] had kunnen parkeren. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat ook de via de automaat op het [terrein] betaalde belasting recht geeft op parkeren aan het [adres]. Een en ander is voor de rechtbank aanleiding om de nageheven belasting te verminderen tot een bedrag van € 13, zijnde € 14,60 minus € 1,60. 4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de reiskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 5,62. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de naheffingsaanslag tot € 60; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 5,62 en wijst de gemeente [woonplaats] aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; - gelast dat de gemeente [woonplaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 14 juni 2007 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.