
Jurisprudentie
BB0439
Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers07/334
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers07/334
Statusgepubliceerd
Indicatie
Slechts verkorte wachttijd WIA indien herstel uitgesloten is.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WIA 07/334-FRC
Uitspraak in het geding tussen
Stichting Protestants Christelijk Ziekenhuis Ikazia, gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. R.P.D. Kievit, arts, algemeen directeur,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Rotterdam, verweerder,
en
[Betrokkene], wonende te Rotterdam, derde belanghebbende (hierna te noemen: [betrokkene]),
gemachtigde mr. R. Kuijer, advocaat te Rotterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Door middel van een daartoe bestemd formulier, ontvangen door verweerder op 25 april 2006, heeft [betrokkene] een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) met een verkorte wachttijd aangevraagd.
Bij besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiseres bij brief van 10 juli 2006 bezwaar gemaakt, dat verweerder bij besluit van 20 december 2006 ongegrond heeft verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 24 januari 2007 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2007. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door G. de Jong, bedrijfsarts, M.E. Slomp, arbeidsdeskundige en L.I. de Bruin, personeelsadviseur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zwaan. [Betrokkene] is verschenen tezamen met haar gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 Feiten welke als vaststaande worden aangenomen
[betrokkene] is ten gevolge van astmaklachten op 26 september 2005 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster voor 5 keer 4,5 uur per week in dienst van eiseres. Na een korte werkhervatting is zij opnieuw uitgevallen, ditmaal wegens klachten aan handen, schouders, voeten en knieën. Voordat de beoordeling van [betrokkene] in het kader van de WIA-aanvraag is verricht, heeft eiseres om een deskundigenoordeel verzocht. Verzekeringsarts De Cler is op basis van het door hem op 21 maart 2006 verrichte medisch onderzoek tot de conclusie gekomen, dat [betrokkene] ongeschikt is voor het verrichten van haar eigen werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft zich bij zijn onderzoek mede gebaseerd op informatie van de neuroloog, de reumatoloog en de huisarts van [betrokkene].
Op 10 mei 2006 heeft verzekeringarts mw. H. Schaap een medisch onderzoek verricht in het kader van de aanvraag om toekenning van een WIA-uitkering. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd, dat er voor eiseres benutbare mogelijkheden zijn, dat er sprake is van een geringe kans op verder herstel en dat er nauwelijks of geen verbetering van de belastbaarheid meer is te verwachten, zowel in het komende als na het komende jaar. Een medisch heronderzoek wordt door haar niet nodig geacht.
Op 23 mei 2006 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door arbeidsdeskundige C.D. de Hoop. De conclusie uit dit onderzoek luidt, dat [betrokkene] per einde wachttijd niet in staat is tot het verrichten van gangbare arbeid en dat er voor haar geen re-integratiemogelijkheden zijn. Zij komt volgens de arbeidsdeskundige daarom op dat moment in aanmerking voor indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% en dus voor een uitkering ingevolge de WIA conform de Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA).
Bij het primaire besluit van 8 juni 2006 heeft verweerder [betrokkene] medegedeeld, dat zij niet in aanmerking komt voor verkorting van de wachttijd, omdat zij nog kans heeft op herstel.
In het kader van de heroverweging naar aanleiding van het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe in zijn rapport van 28 november 2006 geconcludeerd dat de verzekeringsarts mw. Schaap op juiste gronden heeft geconcludeerd dat [betrokkene] niet voldoet aan de zéér strikte voorwaarden om haar arbeidsongeschiktheid als “duurzaam” in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de WIA aan te kunnen merken. De bezwaarverzekeringsarts verwijst daartoe naar een e-mail van mw. Schaap van 21 november 2006, die de volgende inhoud heeft:
…
Ik vind in deze casus niet dat verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is want zij is bijvoorbeeld erg adipeus en ik verwacht dat als zij kans ziet om haar gewicht fors terug te brengen, zij aanzienlijk minder klachten en minder beperkingen zal hebben. Ik verwacht ook dat als zij haar klachten en beperkingen meer heeft geaccepteerd en heeft geleerd daarmee te leven, haar beperkingen ook zullen afnemen. Bij “Informatie van derden”vermeldt de reumatoloog lichte afwijkingen van degeneratieve aard. Geen inflammatoir gewrichtslijden. Hij schrijft:”Mogelijk dat belasting bij haar werk een rol speelt”. Daaruit kan je ook lezen dat hij denkt dat er wellicht minder klachten zijn als er minder belasting is dus fluctuerend met de omstandigheden.
Kortom
Ik vind het dus niet uitgesloten dat haar klachten en beperkingen afnemen al is de kans niet erg groot, aangezien het maar weinig mensen lukt om af te vallen en niet iedereen goed kan leren leven met pijn en beperkingen, noch velen erin slagen zichzelf minder te belasten. …
Op basis van het advies van de bezwaarverzekeringsarts heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Naar aanleiding van het beroep van eiseres tegen dat besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe in zijn rapportage van 9 maart 2007 herhaald dat naar zijn mening verzekeringsarts mw. Schaap terecht verbetering van de arbeidsmogelijkheden van [betrokkene] niet bij voorbaat heeft uitgesloten, zodat van toekenning van WIA-uitkering met een verkorte wachttijd geen sprake kan zijn.
2.2 Wettelijk kader
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid dit artikel is bepaald, dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de WIA, wordt onder arbeid in de zin van het zojuist aangehaalde artikel verstaan alle algemeen ge¬accep¬teerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WIA, kan een verzekerde eerst aanspraak op een uitkering op grond van de WIA maken na ommekomst van een wachttijd van 104 weken. Ingevolge het zesde lid van dit artikel stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd van ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 66 in acht is genomen.
2.3 Beoordeling
Beoordeeld dient te worden of verweerder terecht en op goede gronden van oordeel is dat [betrokkene] niet in aanmerking komt voor toekenning van een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Eiseres en [betrokkene] beantwoorden deze vraag ontkennend.
De beantwoording van deze vraag is in dit geval mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of de verwijzing in artikel 23, zesde lid, van de WIA naar artikel 4, tweede lid, van die wet limitatief opgevat moet worden , in die zin dat onder “duurzaam” niet mede begrepen moet worden de in artikel 4, derde lid, van WIA bedoelde uitbreiding van dat begrip. Eiseres is blijkens haar beroepschrift in tegenstelling tot verweerder van mening dat die uitbreiding in een geval als dit wel van toepassing is.
Voorop wordt gesteld dat een grammaticale uitleg van artikel 23, zesde lid, van de WIA tot de slotsom leidt dat die uitbreiding in een geval als het onderhavige niet van toepassing is. In zijn algemeenheid en zeker in het geval er een formele wetsbepaling aan de orde is, zal aan de tekst van de wet beslissende betekenis toekomen; dit is slechts anders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals onduidelijkheid van die tekst of een nadrukkelijk blijkende bedoeling van de wetgever die strijdig is met die tekst.
Met artikel 23, zesde lid, van de WIA wordt beoogd dat werknemers op basis van artikel 66 van de WIA een aanvraag voor een verkorte wachttijd kunnen indienen, indien die aanvraag tevens geldt als aanvraag voor een IVA-uitkering. De aanvraag van [betrokkene] moet als zodanig aangemerkt worden. Naar de bedoeling van de wetgever zoals de rechtbank deze uit de tekst van artikel 23, zesde lid, van de WIA en uit de systematiek van de WIA ter zake begrijpt, hebben dergelijke werknemers slechts dan vervroegd recht op een IVA-uitkering als tijdens de beoordeling van de aanvraag blijkt dat hun herstel is uitgesloten; zij komen daarom niet voor verkorting van de wachttijd in aanmerking als voor hen de prognose “geringe kans op herstel” geldt.
Ook overigens is van een uitzondering om af te wijken van de hiervoor geformuleerde hoofdregel niet gebleken. Op grond hiervan dient de zojuist opgeworpen vraag aldus beantwoord te worden dat de verwijzing in artikel 23, zesde lid, van de WIA naar artikel 4, tweede lid, limitatief in de hiervoor bedoelde zin opgevat moet worden.
Hierbij zij opgemerkt dat blijkens de Aanpassing van de Memorie van Toelichting van 30 september 2005 (TK 2005-2006, 30 318, nr. 3) een beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, tweede lid, van de WIA een strikt verzekeringsgeneeskundige (en dus medische) beoordeling betreft, waarbij dus niet beoordeeld dient te worden of de betrokkene enige en zo ja, welke, resterende verdiencapaciteit heeft. De grief van eiseres dat, ook indien [betrokkene] op enig moment enige verdiencapaciteit zou bezitten, deze nimmer 20% of meer zou bedragen, kan dus niet leiden tot de slotsom dat zij “duurzaam” arbeidsongeschikt is in de zin van het zojuist genoemde artikellid.
De beoordeling van [betrokkene] door de verzekeringsarts mw. Schaap heeft (zij het impliciet) plaatsgevonden aan de hand van de interne richtlijn van verweerder, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”, welke richtlijn blijkens een in het kader van de rechtsgelijkheid bestendig door verweerder gevoerde gedragslijn bij beoordelingen als de onderhavige door verzekeringsartsen in een geval als dit steeds toegepast dient te worden. Krachtens deze richtlijn is van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA geen sprake als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. Aangezien deze uitleg in overeenstemming is met de Memorie van Toelichting bij artikel 4 van de WIA, acht de rechtbank deze juist.
Derhalve wordt dit geding beheerst door de vraag of herstel van (de belastbaarheid van) [betrokkene] ten tijde van haar beoordeling door de verzekeringsarts mw. Schaap uitgesloten was. Met verweerder beantwoordt de rechtbank onder verwijzing naar de e-mail van de verzekeringsarts mw. Schaap van 21 november 2006 deze vraag ontkennend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan hieraan niet afdoen dat tussen partijen in confesso is dat er in het geval van [betrokkene] ten tijde van de beoordeling door mw. Schaap slechts een geringe kans op herstel bestond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van eiseres en/of van [betrokkene] ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.F.C. Francken, rechter, en door deze en mr. A.M.P. Meijer, griffier, ondertekend.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.