Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0436

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers06/3225
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit het StAB-advies blijkt dat in het onderhavige geval, waarin al sprake is van een overschrijding van de grenswaarden en bovendien een intensivering van de verkeersbewegingen is geprognosticeerd, het CAR II-programma, versie 5.0. geen geschikt rekenmodel is.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: WW44 06/3225-VRLK Uitspraak in het geding tussen 1. Hornbach Holding B.V., gevestigd te Amsterdam, 2. Hornbach Bouwmarkt B.V., gevestigd te Nieuwegein, 3. Hornbach Real Estate Nieuwerkerk B.V., gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel, eiseressen, gemachtigde mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder, met als derde-partij: Praxis Vastgoed B.V. (hierna: Praxis), gevestigd te Diemen, 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 6 april 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan Praxis binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bouwmarkt op het perceel plaatselijk bekend als Hoofdweg 46 te Capelle aan den IJssel, kadastraal bekend gemeente Capelle aan den IJssel, sectie A, nrs. 3732/3757/3758. Bij besluit van 30 juni 2005 heeft verweerder het daartegen door eiseressen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 oktober 2005 (reg. nrs. VWW 05/3724 en WW44 05/3395-VERW) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het daartegen ingestelde beroep van eiseressen sub 1 en 2 ongegrond verklaard, het beroep van eiseres sub 3 gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2005 in zoverre vernietigd, het bezwaar van eiseres sub 3 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit. Bij uitspraak van 12 april 2006 (zaaknr. 200509482/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door eiseressen sub 1 en 2 tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2005 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd, het door eiseressen sub 1 en 2 bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 30 juni 2005 vernietigd. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen sub 1 en 2 wederom ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eiseressen bij brief van 4 augustus 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 8 september 2006 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 15 september 2006 heeft de rechtbank Praxis in de gelegenheid gesteld mede te delen of zij als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan het geding wil deelnemen. Bij schrijven van 21 september 2006 heeft Praxis de rechtbank medegedeeld dat zij als partij aan het geding wenst deel te nemen. Bij schrijven van 19 oktober 2006 heeft Praxis een reactie ingediend. Op 12 januari 2007 hebben eiseressen een nader stuk ingebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2007. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Huizenaar, M. van der Meulen, ing. L.C. Snel, W.P. Hensema, C.N. Schaap en R. Verschuren, allen ambtenaren van de gemeente. Namens Praxis zijn mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en J. Buitenhuis verschenen. Op 23 januari 2007 heeft de rechtbank op de voet van artikel 8:68 van de Awb besloten tot heropening van het onderzoek en op de voet van artikel 8:47 van de Awb de Stichting Advisering Bestuurspraktijk voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) benoemd als deskundige. Bij schrijven van 24 april 2007 heeft de StAB een verslag aan de rechtbank doen toekomen. Op 7 mei 2007 heeft de rechtbank het verslag van de StAB aan partijen doorgezonden. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om vóór 1 juni 2007 hierop te reageren. Bij brief van 25 mei 2007 heeft verweerder een reactie ingediend. Bij separate brieven van 31 mei 2007 hebben Praxis, onderscheidenlijk eiseressen een reactie ingediend. De rechtbank heeft na daartoe gevraagde en verkregen instemming van partijen het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak wordt gedaan zonder nadere zitting. 2 Overwegingen 2.1. Feiten Het bouwplan voorziet in de verplaatsing van de Praxis vestiging in Capelle aan den IJssel van de Lylantse Baan naar de Hoofdweg 46. Deze verplaatsing zal leiden tot gewijzigde verkeersintensiteiten op de omliggende wegen. Tevens wordt het winkeloppervlak uitgebreid van 1.928 m² naar 5.900 m² bruto vloeroppervlakte, waardoor een toename van het aantal klanten en een toename van het verkeer van en naar de Praxis vestiging wordt verwacht. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofdweg 1998" is het perceel bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden". Vaststaat dat deze bestemming de vestiging op het perceel van detailhandelsbedrijven, waaronder bouwmarkten, niet toelaat. Niet in geschil is verder dat verweerder ingevolge artikel 5, lid 7, aanhef en onder e, van de planvoorschriften bevoegd is tot het verlenen van een vrijstelling ten behoeve van de vestiging van onder meer een bouwmarkt. In de hierboven aangehaalde uitspraak van 12 april 2006 heeft de Afdeling overwogen dat de wetgever heeft beoogd dat ook bij het concrete gebruik van de in het bestemmingsplan toegekende vrijstellingsbevoegdheid onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de in artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) genoemde grenswaarden plaatsvindt. Voorts is overwogen dat verweerder nagelaten heeft daarnaar onderzoek te doen, terwijl niet is uitgesloten dat het verlenen van binnenplanse vrijstelling van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor de vestiging van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlak van ongeveer 5600 m² gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. De omstandigheid dat deze bestemming bedrijven toelaat uit de categorieën 1 tot en met 3 van de bij het bestemmingsplan behorende staat van inrichtingen, en dat detailhandelsbedrijven in doe-het-zelf-artikelen daarin zijn aangemerkt als categorie 2-inrichtingen, doet daaraan naar het oordeel van de Afdeling niet af. De Afdeling heeft hierin reden gezien om de hierboven vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter alsmede het besluit van verweerder van 30 juni 2005 te vernietigen. Blijkens het thans bestreden besluit heeft verweerder alsnog onderzoek laten verrichten door het Adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting (hierna: het RBOI) naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit. In dit rapport van 25 april 2006 wordt geconcludeerd dat het Blk 2005 de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat en dat het bouwplan uit het oogpunt van luchtkwaliteit voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft onder verwijzing naar het advies van commissie van bezwaarschriften en het daarin vermelde rapport van het RBOI van 25 april 2006 de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard. 2.2. Standpunten van partijen Eiseressen wijzen erop dat in het rapport van het RBOI van 26 april 2006 wordt geconcludeerd dat zowel in 2006 als in 2010 niet aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (hierna: NO2) wordt voldaan. Anders dan het RBOI stelt, leidt naar hun mening de vestiging van Praxis ter plaatse, gegeven de te verwachten verhoging van het aantal verkeersbewegingen met ten minste 450 voertuigen per etmaal, tot een verhoging van de concentraties PM10 en NO2 en dus tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In een situatie als de onderhavige, waarbij de grenswaarden voor NO2 in de autonome situatie reeds worden overschreden, dienen volgens eiseressen de uitgangspunten van het Blk 2005 er toe te leiden dat de gevraagde besluiten worden geweigerd, ook al is – zoals het verweerder stelt – de toename van de concentratie als gevolg van de besluiten kleiner dan 1 microgram per m3, en ook al is de concentratietoename niet terug te vinden in resultaten van de CAR II- berekening. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de mate van verslechtering nader gekwantificeerd had moeten worden en dat niet had mogen worden volstaan met de gehanteerde afrondingen. Eiseressen zijn voorts van mening dat niet inzichtelijk is of het door het RBOI gekozen meetpunt juist is gesitueerd. Voorts voeren eiseressen aan dat niet 2016 maar 2015 als referentiejaar genomen had moeten worden en dat de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 ook voor 2006 berekend had moeten worden op het moment van ingebruikneming. Eiseressen concluderen onder verwijzing naar een rapport van KEMA van 23 mei 2006 dat, nu jurisprudentie op dit punt ontbreekt, in een situatie als de onderhavige, waarbij de grenswaarden voor de NO2 reeds in de autonome situatie worden overschreden, geen enkele verslechtering van de luchtkwaliteit wat betreft NO2 toelaatbaar is, hoe gering deze verslechtering ook is. Verweerder voert aan dat het beroep van eiseres sub 3 niet-ontvankelijk is, nu eiseres sub 3 zich eerder heeft teruggetrokken in de procedure. Voorts is verweerder van mening dat de concentratietoename NO2 deugdelijk is gekwantificeerd, nu gebruik is gemaakt het CAR II programma, een standaardrekenprogramma voor de luchtkwaliteit dat als conservatief bekend staat en waarvan de Afdeling nog nooit heeft geconstateerd dat het niet deugt. Verweerder wijst erop dat de resultaten van het CAR II-programma worden weergegeven in hele microgrammen per m3 en het met dit programma niet mogelijk is om resultaten tot achter de komma inzichtelijk te maken. Verweerder wijst er voorts op dat de berekening aan de hand van het CAR II-programma laat zien dat de grenswaarde voor NO2 in 2010 wordt overschreden, maar dat de concentratie tenminste gelijk blijft, namelijk 41 µg/m³. Verweerder bestrijdt voorts dat een toename van 450 motorvoertuigen per etmaal zonder meer tot een toename van de concentratie NO2 op de rekenpunten leidt. Verweerder verwijst hier naar het aangepast beleid van de provincie Zuid-Holland voor het beoordelen van ruimtelijke plannen op het punt van luchtkwaliteit. Dit beleid is vastgesteld nadat uit onderzoek is gebleken dat bij woningbouwplannen van minder dan 90 woningen de bijdrage van de concentratie NO2 ter hoogte van de berm van de weg minder dan 0,1 µg/m³ bedraagt en dat de bijdrage daarbuiten eigenlijk niet meer te bepalen is. Nu in het de verkeerstoename op de Hoofdweg tengevolge van de vestiging van Praxis vergelijkbaar is met 90 woningen is aannemelijk dat de toename van de concentratie ter hoogte van de berm van de weg ook in dit geval minder dan 0,1 µg/m³ zal bedragen en buiten de berm niet meer te bepalen is. Op basis van dit onderzoek is naar de mening van verweerder in elk geval niet aannemelijk dat, zoals eiseressen betogen, er zelfs een toename van concentratie met 0,99 µg/m³ zou kunnen zijn. Nu aannemelijk is dat de toename van concentratie minder is dan 0,1 µg/m³ en de stoffen NO2 en PM10 in gelijke mate schadelijk zijn, kan volgens verweerder de jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot PM10 naar analogie worden toegepast. Dit betekent dat hier geen sprake is van een aantoonbare verslechtering. Met betrekking tot de grief van eiseressen over het meetpunt ontkent verweerder dat hij daaraan geen aandacht heeft besteed. Verweerder verwijst hierbij naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, waarin de situering van het meetpunt is toegelicht. Hieruit blijkt dat het midden van de middenberm is beschouwd als de wegas. Uitgaande hiervan komt een afstand van 10 meter van de wegas overeen met een afstand van 4,1 meter uit het midden van de as van de rechter rijstrook. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 eerst van belang is bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³ en dat uit (nadere) berekeningen van het RBOI blijkt dat er geen enkele overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde optreedt. Praxis wijst erop dat eiseressen hebben nagelaten om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen en dat zij haar vestiging aan de Hoofdweg 46 medio september 2006 reeds heeft geopend. Praxis wijst er voorts op dat zij voor de nieuwe vestiging aan de Hoofdweg reeds in het Hoofdweggebied was gevestigd en dat de nieuwe bouwmarkt in zoverre weinig verandert aan de reeds bestaande concurrentiepositie tussen haar en Hornbach. Naar haar mening hebben eiseressen gelet hierop geen enkel belang meer bij handhaving van het beroep. Praxis betoogt dan ook dat eiseressen door het bestreden besluit niet rechtstreeks in hun belang worden getroffen en zij derhalve niet-ontvankelijk in hun beroep dienen te worden verklaard. Voor zover de rechtbank wel aan een inhoudelijke toets van het beroep toekomt, wijst Praxis naar het standpunt zoals verwoord door verweerder in diens verweerschrift. 2.3. Wettelijk kader Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 - welk besluit met terugwerkende kracht tot 4 mei 2005 in werking is getreden - nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer NO2 en PM10 in acht. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder c, van het Blk 2005, voor zover thans van belang, worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden en toepassingen van wettelijke voorschriften in ieder geval begrepen de bevoegdheid op grond van artikel 15 van de WRO. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen. In artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover thans van belang, is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit de grenswaarden in acht moeten nemen. In artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 is bepaald dat bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede kunnen uitoefenen indien: a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Blk 2005 gelden voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden: a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010. 2.4. Beoordeling 2.4.1. Ontvankelijkheid De rechtbank overweegt dat het beroep mede is ingesteld door eiseres sub 3. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 oktober 2005 overwogen dat eiseres sub 3 geen eigen detailhandelsbelang of anderszins een belang heeft dat rechtstreeks bij de verleende bouwvergunning is betrokken. De voorzieningenrechter heeft hierin aanleiding gezien om het besluit van 30 juni 2005 in zoverre te vernietigen. Voorts heeft zij het bezwaar van eiseres sub 3 tegen het besluit van 6 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit van 30 juni 2005. Uit de hierboven vermelde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2006 kan niet worden afgeleid dat eiseres sub 3 haar hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft gehandhaafd. De rechtbank neemt dan ook aan dat eiseres sub 3 haar beroep heeft ingetrokken op aandringen van de voorzitter van de Afdeling, zoals verweerder dat in zijn verweerschrift heeft vermeld. De uitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2005 is daarmee, voor zover het eiseres sub 3 betreft, onherroepelijk geworden. Gelet hierop kan eiseres sub 3 niet ontvangen worden in haar beroep. Ten aanzien van de door Praxis gestelde niet-ontvankelijkheid in beroep van eiseressen sub 1 en 2 overweegt de rechtbank dat de Afdeling daarover reeds een oordeel heeft gegeven in rechtsoverweging 2.1. in haar uitspraak van 12 april 2006. De Afdeling heeft immers overwogen dat de rechtbank eiseressen terecht heeft aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 6 april 2005, nu voldoende aannemelijk is dat het assortiment van het tuincentrum van Hornbach in Nieuwerkerk aan den IJssel en de beoogde bouwmarkt elkaar dusdanig overlappen dat de belangen van eiseressen sub 1 en 2 door de vestiging van de bouwmarkt in betekenende mate rechtstreeks worden geraakt. 2.4.2. Inhoudelijke beoordeling In opdracht van de gemeente Cappelle aan den IJssel is door het RBOI onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in de (voorheen) bestaande en nieuwe situatie. In het onderzoeksrapport van 25 april 2006 wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat: - in 2010 zowel in de autonome situatie als bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2; - de voorgenomen ontwikkeling wat betreft NO2 niet leidt tot een aantoonbare verslechtering van de luchtkwaliteit; - de voorgenomen ontwikkeling voor PM10 alleen in 2006 direct langs de Hoofdweg leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde grenswaarde wordt overschreden; - voor PM10 zonder meer wordt voldaan aan de grenswaarden van het Blk 2005. Partijen hebben niet bestreden en ook de rechtbank gaat er van uit dat voor PM10 zonder meer wordt voldaan aan de grenswaarden van het Blk 2005, zodat het geschil zich toespitst op de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit wat betreft NO2. Uit het advies van de StAB komt naar voren dat gelet op het aantal vervoersbewegingen per etmaal op de Hoofdweg hier de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m³ voor het jaar 2006 van toepassing is. Een en ander is door partijen niet bestreden. Voorts is in het advies aangegeven dat hoewel de uurgemiddelde concentraties niet expliciet uit de berekeningen blijken, deze wel met het CAR II-programma worden berekend en dat ook uit de rapportage van RBOI valt af te leiden dat in 2006 geen overschrijdingen van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie plaatsvinden. Nu de StAB en het RBOI ten aanzien van dit aspect tot dezelfde conclusie komen, bestaat er geen grond om te oordelen dat verweerder ten aanzien van dit aspect een onjuist standpunt heeft ingenomen. De rechtbank ziet in het betoog van eiseressen op dit punt dan ook geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Hoewel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen jurisprudentie voorhanden was waaruit blijkt de Afdeling ten aanzien van NO2 dezelfde marges van overschrijdingen van grenswaarden (nog) aanvaardbaar acht als bij PM10, ligt het in de lijn der verwachting dat Afdeling bij de jurisprudentie over PM10 op dit punt zal aansluiten. Het betoog van eiseressen dat geen enkele extra toename - hoe marginaal ook - aanvaardbaar is in de situatie waarin de grenswaarde reeds is overschreden, treft gelet hierop geen doel. De rechtbank overweegt met betrekking tot de grief van eiseressen dat ten onrechte is gerekend met 2016 als referentiejaar dat gebleken is dat voor toekomstige situaties veelal gerekend wordt met de jaren 2010, 2015 en 2020. Dit valt te verklaren uit het feit dat deze jaren in het CAR II-programma als prognosejaren zijn opgenomen en de tussenliggende jaren niet. Echter, nergens is voorgeschreven dat de berekening dient plaats te vinden met 2015, zodat niet kan worden gezegd dat de keuze van het RBOI voor 2016 als referentiejaar onjuist is. Gelet hierop kan deze grief van eiseressen niet slagen. Niet in geschil is dat per 1 januari 2010 een overschrijding plaatsvindt van de jaargemiddelde grenswaarde van 40µg/m³. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot een aantoonbare verslechtering leidt nu de concentratie zowel in de autonome situatie als na het realiseren van de beoogde ontwikkeling 41 µg/m³ bedraagt. Dienaangaande volgt de rechtbank de StAB in haar advies dat het vanwege de verkeersaantrekkende werking van de bouwmarkt aannemelijk is dat sprake is van een toename van de concentratie NO2. Uit het StAB-advies blijkt dat in het onderhavige geval, waarin al sprake is van een overschrijding van de grenswaarden en bovendien een intensivering van de verkeersbewegingen is geprognosticeerd, het CAR II-programma, versie 5.0. geen geschikt rekenmodel is. Dit programma rondt de rekenresultaten namelijk op gehele getallen af, waardoor de kans bestaat dat een toename binnen de afrondingsmarges valt en om die reden niet uit de rekenresultaten blijkt. Hoewel het CAR II-programma, versie 5.0, ten tijde van de beslissing op bezwaar de meest recente versie van dat programma was en in het algemeen gezegd kan worden van dat rekenprogramma een bruikbaar model is voor onderzoek naar de luchtkwaliteit, had het in de gegeven omstandigheden voor de hand gelegen dat verweerder gebruik had gemaakt van een nauwkeuriger rekenmodel met presentatie van rekenresultaten afgerond achter de komma op tenminste 1 decimaal. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van zijn besluitvorming, nu verweerder de bijdrage van de NO2-concentratie tengevolge van de toename van de verkeersbewegingen niet nader heeft onderzocht en gekwantificeerd, maar heeft volstaan met een indicatieve vergelijking. Uit het advies van de StAB komt naar voren dat verweerder bij deze vergelijking is uitgegaan van twee onjuistheden; verweerder heeft ten onrechte 75 extra motorvoertuigen per etmaal niet in de berekening meegenomen en daarnaast onjuiste conclusies verbonden aan het beleid van de provincie Zuid-Holland, waarnaar hij heeft verwezen. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiseressen gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder gehouden is een nader onderzoek te verrichten en opnieuw zal dienen te beslissen op het bezwaar van eiseressen. Aangezien verweerder daarbij rekening zal dienen te houden met het inmiddels op 24 november 2006 in werking getreden Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit, laat de rechtbank het betoog van eiseressen dat verweerder een onjuist meetpunt ten opzichte van de Hoofdweg heeft gehanteerd, verder onbesproken. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat de gemeente Capelle aan den IJssel aan eiseressen het betaalde griffierecht van € 281,-- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de gemeente Capelle aan den IJssel aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter en mr. H.C. Wiersinga en mr. H.Benaissa, leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007. De griffier: De voorzitter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.