
Jurisprudentie
BB0430
Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4904 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4904 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/4904 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 juli 2005, 04/1200 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker van het kantoor Delescen & Scheers, advocaten en procureurs, te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellant is - met kennisgeving - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 februari 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van
9 juli 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts Bemelmans ten aanzien van appellant een anamnese heeft afgenomen en eigen lichamelijk onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts Kerbusch heeft het standpunt van verzekeringsarts Bemelmans bevestigd na kennisneming van de informatie van de appellant behandelende psycholoog/psychotherapeut P. Kamp. De rechtbank heeft, gelet op deze medische gegevens, bezien in samenhang met de overige in het dossier aanwezige gedingstukken, onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen om de door het Uwv voor appellant bepaalde objectiveerbare medische beperkingen op het tijdstip hier in het geding onderschat te achten. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
De rechtbank heeft er voorts op gewezen dat tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit namens appellant geen expliciete grieven naar voren zijn gebracht. Het is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit op arbeidskundige gronden rechtens geen stand kan houden.
In hoger beroep heeft appellant zijn tijdens de procedure in eerste aanleg aangevoerde gronden grotendeels herhaald.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt het volgende.
De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de voor appellant bepaalde objectiveerbare medische beperkingen ten tijde hier in geding. In de lijn met zijn uitspraak van 17 april 2007, LJN BA2955, overweegt de Raad dat, wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, hij het standpunt van het Uwv omtrent de medische geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies onderschrijft.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding in het verzoek van appellant te bewilligen om een deskundige te benoemen, dan wel het eerst in een zeer laat stadium gedane verzoek te honoreren om de zaak aan te houden teneinde appellant in de gelegenheid te stellen een eigen deskundigenrapport in te brengen. De Raad wijst deze verzoeken dan ook af.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.