Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0416

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4908 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAO.


Uitspraak

05/4908 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 juli 2005, 04/1448 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 2 juni 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 2 augustus 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit van 11 oktober 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juni 2004 ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld geen reden te zien de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de vaststelling van de medische beperkingen van appellant voor onjuist te houden, nu geen verdere informatie van medische aard, bijvoorbeeld afkomstig van de behandelend sector, is overgelegd die een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant per 2 augustus 2004 en op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat appellant van oordeel is dat hij op een groot aantal onderdelen, waaronder lopen, staan, knielen en buigen, aanmerkelijk beperkter is dan door het Uwv wordt aangenomen, maar de rechtbank heeft er op gewezen dat in het kader van de toepassing van de WAO aan het eigen, subjectieve oordeel van de betrokkene niet die betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de gegeven arbeidskundige onderbouwing voldoende toelichting geeft omtrent de geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies. De rechtbank heeft er op gewezen dat de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft benadrukt dat de geduide functies voldoende afwisseling bieden in zitten, staan en lopen en dat deze functies ook overigens niet rugbelastend zijn. Gelet op het inkomen dat appellant met de geduide functies kan verwerven volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgaande dat het Uwv terecht heeft besloten de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 augustus 2004 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het op medische gronden niet eens is met de aangevallen uitspraak. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt het volgende. De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellant bestaande medische beperkingen en zijn belastbaarheid voor arbeid ten tijde hier in geding. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken, afkomstig van de behandelend sector, hebben de Raad niet tot een ander oordeel geleid. De brieven die gedateerd zijn vóór de datum in geding waren al beschikbaar in het onderhavige dossier en de verzekeringsartsen hebben de in die brieven verstrekte medische informatie reeds bij hun beoordeling betrokken. Verder zijn overgelegd een tweetal van de huisarts afkomstige verwijsbrieven uit 2005 en 2007 alsmede een - ongedateerd - schrijven van de fysiotherapeut, uit welke brieven niet valt op te maken of, en zo ja op welke onderdelen, de met betrekking tot appellant vastgestelde beperkingen ten tijde in geding zouden zijn onderschat. In lijn met zijn uitspraak van 17 april 2007, LJN BA2955, overweegt de Raad dat, wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, hij evenals de rechtbank het standpunt van het Uwv over de medische geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies onderschrijft. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) P.M. Okyay-Bloem.