Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0398

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608881/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) aan de [vergunninghoudster]. te [plaats] bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een winkel en appartementen op de percelen [locaties] te [plaats].


Uitspraak

200608881/1. Datum uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzoek van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Voorzitter met toepassing van artikel 8:86 van die wet van 7 september 2006, in zaak no. 200601714/1 en 200601714/2. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) aan de [vergunninghoudster]. te [plaats] bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een winkel en appartementen op de percelen [locaties] te [plaats]. Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het college de daartegen door verzoeker gemaakte bezwaren deels gegrond, deels ongegrond verklaard, het besluit van 16 december 2004 ingetrokken en de gevraagde bouwvergunning eerste fase gewijzigd verleend overeenkomstig de bij de vergunning behorende gewaarmerkte gewijzigde tekeningen van 4 april 2005 en 7 september 2005. Bij uitspraak van 12 januari 2006, verzonden op 25 januari 2006, heeft de voorzieningrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 1 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 7 september 2006, in zaak no. 200601714/1 en 200601714/2, heeft de Voorzitter de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd en het verzoek afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij brief van 8 december 2006 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Bij brief van 12 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 12 februari 2007 heeft vergunninghoudster een memorie ingediend. Bij brief van 24 februari 2007 heeft verzoeker gereageerd op de brief van het college van 12 februari 2007 en aanvullende stukken ingediend. Bij brief van 6 maart 2007 heeft het college nadere stukken ingediend. Bij brief van 14 maart 2007 heeft verzoeker een nadere memorie ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van het college ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Blankert, ambtenaar der gemeente, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B.J.M. van Meer, advocaat te Arnhem. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2.    De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. 2.3.    Verzoeker heeft betoogd dat ter zitting van 30 augustus 2006, waar de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van verzoeker in zaak no. 200601714/1 en 200601714/2 heeft behandeld, het college en vergunninghoudster onjuiste informatie betreffende de situering van de voorgevelrooilijn hebben verstrekt en dat indien de Voorzitter destijds over de juiste informatie zou hebben beschikt hij tot een andere uitspraak zou zijn gekomen.    De Afdeling heeft mede aan de hand van de bestemmingsplankaart vastgesteld dat ter zitting van 30 augustus 2006 geen onjuiste informatie is verstrekt. Het bouwplan waarvoor het college bouwvergunning heeft verleend bevindt zich binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen en de voorgevel is gesitueerd in de op grond van het bestemmingsplan geldende voorgevelrooilijn.    Hetgeen verzoeker verder nog heeft aangevoerd biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet binnen het bouwvlak is gelegen. 2.4.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 202.