Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0383

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701149/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder zijn beslissing om op 6 februari 2006 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de [locatie] ter hoogte van de hoek [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van appellant komen.


Uitspraak

200701149/1. Datum uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder zijn beslissing om op 6 februari 2006 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de [locatie] ter hoogte van de hoek [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van appellant komen. Bij besluit van 17 januari 2007, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2007, beroep ingesteld. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.    Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2.    Het primaire besluit is op 13 maart 2006 bekend gemaakt, zodat de termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift, gelet op artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is begonnen op 14 maart 2006. Het bezwaarschrift van 8 oktober 2006, dat bij verweerder is ingekomen op 28 november 2006, is gelet op artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet tijdig ingediend. 2.3.    Appellant stelt dat hij niet heeft gereageerd op het besluit van 13 maart 2006 omdat hij het idee had dat het een fout van verweerder betrof en deze in dat besluit heeft nagelaten te bewijzen dat appellant daadwerkelijk de huishoudelijke afvalstoffen heeft aangeboden.    Ter zitting heeft appellant er voorts op gewezen dat hij als gevolg van gebrekkige scholing in zijn jeugd niet in staat is zelf een bezwaarschrift te schrijven en zijn vaste raadsman gedurende de periode waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt op vakantie was. Pas toen hij de brief van verweerder van 29 september 2006 ontving met een herinnering dat hij het bedrag van € 59,00 nog niet had betaald, heeft hij met hulp van zijn [kleindochter] op 8 oktober 2006 bezwaar gemaakt. 2.4.    De Afdeling oordeelt dat de gevolgen van het niet tijdig reageren op het besluit van 13 maart 2006 voor risico van appellant moeten blijven. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellant ervoor te zorgen dat zijn belangen zo nodig en te allen tijde door andere personen kunnen worden behartigd. Appellant had gedurende de afwezigheid van zijn vaste raadsman voor een vervanger kunnen zorgen. Het ligt immers op de weg van appellant om zijn bezwaren door middel van een overeenkomstig de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, tijdig ingediend bezwaarschrift bij verweerder kenbaar te maken. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.5.    Het beroep is ongegrond. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens    w.g. Plambeck Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 159-209.