Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0352

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701319/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een verzoek van appellante om voortzetting van huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2005 - 1 januari 2006 buiten behandeling gesteld.


Uitspraak

200701319/1. m uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2254 van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2007 in het geding tussen: appellante en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een verzoek van appellante om voortzetting van huursubsidie voor het tijdvak 1 juli 2005 - 1 januari 2006 buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 23 maart 2006 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 16 januari 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 20 maart 2007 heeft de Minister van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door R.A.F. Punte, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 30a, 30aa en 30ab van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop de voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de desbetreffende bepalingen wel van toepassing. 2.2.    Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw zendt de Minister over het subsidietijdvak een door hem vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht aan de huurders die over het subsidietijdvak, voorafgaand aan het in de aanhef vermelde subsidietijdvak, een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen, waarna in eerstvermeld tijdvak positief is beschikt, uiterlijk 1 juli van elk jaar.     Ingevolge artikel 30aa, eerste lid, zendt een huurder, indien hij een beperkt huursubsidiebericht ontvangt, de ontbrekende gegevens binnen vier weken na de verzenddatum van dat bericht aan de Minister.     Ingevolge het tweede lid stelt de Minister, indien de huurder niet aan het in het eerste lid bepaalde voldoet, ambtshalve een termijn van ten hoogste vier weken vanaf de verzenddatum van de kennisgeving, binnen welke daaraan alsnog kan worden voldaan.     Ingevolge het vijfde lid beslist de Minister, indien de huurder niet heeft voldaan aan het tweede lid, binnen acht weken na het verstrijken van de in dat lid gestelde termijn. 2.3.    Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 augustus 2005 heeft de Minister ten grondslag gelegd dat appellante, ondanks herhaald verzoek van de Minister, in gebreke is gebleven de ontbrekende gegevens inzake haar inkomen over het jaar 2004 over te leggen. 2.4.    Appellante klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat het primair op haar weg lag om naar aanleiding van het verzoek van de Minister tijdig aan hem mede te delen dat de ontbrekende gegevens wel bij de belastingdienst waren op te vragen, dan wel dat zij niet in staat was die gegevens te leveren, onder vermelding van het tijdstip, wanneer zij dat wel zou kunnen, heeft miskend dat de Minister al jaren lang de voor de voortzetting van de huursubsidie benodigde inkomensgegevens van de belastingdienst ontvangt en het onder die omstandigheden op diens weg lag de belastingdienst nogmaals om de ontbrekende informatie te verzoeken. Voorts heeft de rechtbank volgens haar aldus miskend dat bijzondere omstandigheden het haar zaakwaarnemer onmogelijk maakten om de gevraagde informatie tijdig over te leggen. 2.5.    Niet is in geschil dat op 8 juni 2005 aan appellante een zogenoemd huursubsidiebericht is toegezonden dat enige inkomens- en huurgegevens ontbraken en de huursubsidie voor de periode 1 juli 2005 - 1 januari 2006 daardoor niet kon worden berekend. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 30aa, eerste en tweede lid, van de Hsw is appellante vervolgens twee maal een termijn van vier weken geboden om de ontbrekende gegevens aan de Minister te doen toekomen. Niet is in geschil dat daarop zijdens appellante niet is gereageerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Minister de gevolgen van het ontbreken van de vereiste gegevens onder die omstandigheden voor haar rekening mocht laten door het verzoek om voortzetting van de huursubsidie buiten behandeling te stellen, als hij heeft gedaan.     Dat appellante hoogbejaard is en haar zaakwaarnemer, als gesteld, door persoonlijke omstandigheden voor een langere periode buiten staat was om zich van zijn taak te kwijten, heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel geleid. Het was aan appellante om de Minister ten minste daarvan op de hoogte te stellen en zonodig om uitstel te verzoeken voor het verstrekken van de gevraagde informatie. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb     w.g. Den Broeder Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 187/384