Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0351

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606420/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het demonteren van autowrakken, de handel in en de opslag van auto’s en het verrichten van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 juli 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200606420/1. Datum uitspraak: 25 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Vereniging Natuurmonumenten", gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren, en de stichting "Stichting Natuur en Milieufederatie Utrecht", gevestigd te Utrecht, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het demonteren van autowrakken, de handel in en de opslag van auto’s en het verrichten van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 juli 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 september 2006. Bij brief van 13 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.L. Rosch en drs. L. Morales, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door ing. S. Kroonsberg, en het college van burgemeester en wethouders van Eemnes, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, ambtenaar van de gemeente, en J.A. Meister, ambtenaar van het Gewest Eemland. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter zitting hebben appellanten de beroepsgronden inzake het ontbreken van een bouwvergunning en strijd met het Autowrakkenplan van de provincie Utrecht van 3 september 1986 ingetrokken. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding. 2.3.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.    Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.    Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.4.    Appellanten vrezen voor aantasting van het natuurgebied "de Valse Bosjes", waarin de inrichting is gelegen. Dit gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS) en is in het Streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht (hierna: het streekplan) alsmede in het Natuurgebiedsplan Eemland aangewezen als ecologische verbindingszone. Voorts zijn "de Valse Bosjes" in het landinrichtingsplan Eemland opgenomen als reservaatgebied. Verlening van de vergunning is volgens appellanten in strijd met de in het streekplan opgenomen uitgangspunten.    Appellanten betogen dat de aanwezigheid van de inrichting zal leiden tot een significante aantasting van de natuurwaarden van het gebied. Ook verhindert de aanwezigheid van de inrichting de realisatie van nieuwe natuur op het perceel. In dit verband betogen appellanten tevens dat verweerder de inrichting ten onrechte niet heeft aangemerkt als nieuw initiatief, terwijl de inrichting reeds sinds 1988 zonder vergunning in werking is.    Appellanten stellen zich op het standpunt dat de nadelige gevolgen voor het natuurgebied door het stellen van voorschriften onvoldoende kunnen worden voorkomen of beperkt. Verweerder had de vergunning daarom moeten weigeren, aldus appellanten. 2.4.1.    Verweerder stelt dat hij bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met bestaande rechten, omdat de inrichting in werking was zonder vergunning. Bij de beoordeling van de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken is uitgegaan van de feitelijke situatie, omdat de aanwezigheid van de inrichting gedurende tientallen jaren bij de vaststelling van de wezenlijke kenmerken en bestaande natuurwaarden niet genegeerd kan worden, aldus verweerder. Naar zijn mening treedt geen verslechtering op van de bestaande natuurwaarden van "de Valse Bosjes".  In het natuureffectbepalingsonderzoek dat hij door Bureau Waardenburg B.V. heeft laten uitvoeren, is weliswaar vermeld dat de aanwezigheid van de inrichting, die geluidhinder (anders dan verstoring door wegverkeerslawaai) en mogelijk trillinghinder met zich brengt, een negatieve invloed kan hebben op de functie van "de Valse Bosjes" als ecologische verbindingszone voor de verschillende soorten marterachtigen, reeën en mogelijk amfibieën, maar deze diersoorten zijn waarschijnlijk slechts zeer beperkt aanwezig in "de Valse Bosjes", aldus verweerder. In dit onderzoek is naar zijn mening voornamelijk gekeken naar de mogelijkheden voor deze soorten indien de inrichting niet aanwezig zou zijn. Bovendien liggen "de Valse Bosjes" pal tegen de Rijksweg A27 aan, zodat er volgens hem permanent sprake is van een sterke verstoring door wegverkeerslawaai, waardoor hier naar verwachting meer kritische soorten zullen ontbreken. Verweerder acht de aan de vergunning verbonden voorschriften toereikend ter voorkoming van verstoring van het natuurgebied vanwege de inrichting. 2.4.2.    De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De inrichting is sinds 1968 op de huidige locatie gevestigd. Vaststaat dat de krachtens de Hinderwet verleende vergunning in 1988 is vervallen. Sindsdien is de inrichting zonder geldige vergunning in werking geweest. De inrichting is gelegen binnen het natuurgebied "de Valse Bosjes", dat deel uitmaakt van de EHS en is aangewezen als ecologische verbindingszone. Een ecologische verbindingszone doet dienst als migratieroute voor flora en fauna tussen natuur(ontwikkelings)gebieden. 2.4.3.    Voor zover appellanten hebben betoogd dat de verlening van de vergunning voor de onderhavige inrichting in strijd is met het streekplan, het landinrichtingsplan en het natuurgebiedsplan Eemland, overweegt de Afdeling dat artikel 8.10 van de Wet milieubeheer er aan in de weg staat dat een aanvraag om een milieuvergunning aan deze plannen wordt getoetst. Deze beroepsgrond faalt derhalve. 2.4.4.    Ten aanzien van het bezwaar met betrekking tot de aantasting van natuurwaarden stelt de Afdeling voorop dat de vraag of natuurwaarden worden aangetast bij het in werking zijn van de inrichting primair aan de orde komt in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van verlening krachtens de Wet milieubeheer van een vergunning ruimte voor een aanvullende toets.    In genoemd rapport van Waardenburg B.V., waarin onder meer inzicht wordt gegeven in de effecten van het in werking zijn van de autosloperij op de huidige en toekomstige waarde van de EHS, is gesteld dat de aanwezigheid van de autosloperij de Valse Bosjes naar verwachting minder geschikt maakt als leefgebied of als onderdeel van de EHS Valse Bosjes-Gooi voor de verschillende soorten marterachtigen, de ree en mogelijk ook de amfibieën. Ook ten aanzien van de verbindingszone Eemmeer-Zomerdijk stelt het rapport dat er indirect een negatief effect van de aanwezigheid van de inrichting op het functioneren van deze zone is te verwachten, omdat die via de Noordpolder te Veld aansluit op de verbinding Valse Bosjes-Gooi. Het rapport noemt als reden hiervoor de verwachte mate van extra verstoring door de optredende geluidbelasting vanwege sloopwerkzaamheden en vrachtverkeer van en naar de inrichting, welke geluidbelasting volgens het rapport vanwege de onregelmatige frequentie waarmee deze optreedt hinderlijker is voor diersoorten dan het permanente geluidvolume veroorzaakt door wegverkeer.    Gelet op het rapport van Waardenburg B.V. heeft verweerder niet deugdelijk onderbouwd waarom de natuurwaarden niet of in niet onaanvaardbare mate wordt aangetast bij het in werking zijn van de inrichting. Daardoor valt niet te beoordelen of de aan de vergunning verbonden voorschriften toereikend zijn ter voorkoming dan wel voldoende beperking van de aantasting van natuurwaarden in het licht van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 11 juli 2006, kenmerk 2006WEM002000i; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,33 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en drieëndertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld     w.g. Heijerman Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007 255