
Jurisprudentie
BB0325
Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4086 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4086 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/4086 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 mei 2005, nr. 04/1499 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nog nadere stukken ingezonden, waaronder de rapportage van de verzekeringsarts J.C. Roos van 27 november 2003, de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 november 2003 en de brief van 22 december 2004 van R. Soylu, psychiater.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. van Stralen voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was laatstelijk werkzaam als steksteekster via een uitzendbureau. Op
21 januari 2003 is zij voor haar werkzaamheden uitgevallen met depressieve klachten. In het kader van de beslissing betreffende het al of niet toekennen van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is appellante op
27 november 2003 onderzocht door de verzekeringsarts J.C. Roos. Hij heeft geconcludeerd dat er sprake is van een psychische stoornis. De situatie was naar zijn mening wel zodanig dat appellante geacht kon worden arbeid te verrichten. Hij achtte appellante aangewezen op werkzaamheden die niet te stressvol zijn. Steun en structuur achtte hij daarbij voor appellante van belang. De beperkingen van appellante heeft hij vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige G.A.M. Hoekstra, blijkens zijn rapportage van 22 januari 2004, geconcludeerd dat appellante geschikt is voor haar eigen werk als steksteekster omdat dit routinematig werk is zonder wisselende omstandigheden. Tevens heeft hij met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd en op basis hiervan de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 22 januari 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen, onder de overweging dat appellante na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 19 januari 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
De bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan heeft, zoals uit haar rapportage van 22 juli 2004 blijkt, dossieronderzoek verricht, informatie ingewonnen bij de behandelende sector en appellante tijdens de hoorzitting gezien en vragen gesteld. Zij heeft als diagnose borderlinestoornis gesteld. Naar de mening van Tan sluit de door de verzekeringsarts Roos opgestelde FML voldoende aan bij de door haar gestelde diagnose en het klinische beeld. Zij heeft geen medische argumenten gezien om af te wijken van het primaire medische oordeel. In zijn rapportage van 22 juli 2004 heeft de bezwaararbeidsdeskundige A.H.T. Tee nader toegelicht waarom, gezien de FML in relatie tot de belasting in haar eigen functie, appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk. Bij besluit van 26 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank het medisch onderzoek dat is verricht door de artsen niet onzorgvuldig acht. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML moet, volgens de rechtbank, appellante in staat worden geacht haar eigen werkzaamheden te verrichten en is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste of onzorgvuldige medische grondslag berust. Daartoe overweegt de Raad dat de verzekeringsarts Roos appellante op het spreekuur heeft gezien en kennis heeft genomen van de van de instelling voor geestelijk gezondheid de ”Geestgronden” verkregen informatie. Uit die informatie is gebleken dat het, ondanks haar kwetsbaarheid, ten tijde hier van belang redelijk goed ging met appellante. Hoewel er bij aanvang van de verzekering al psychische klachten waren, heeft appellante toch goed gefunctioneerd en viel uitval niet te verwachten. Bij het opstellen van de FML heeft Roos rekening gehouden met de kwetsbare positie van appellante en de omstandigheid dat zij veel steun en structuur nodig heeft.
De enkele omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts Tan vervolgens een andere diagnose heeft gesteld dan Roos, leidt niet zonder meer tot het aannemen van andere of meer beperkingen. Tan heeft immers geconcludeerd dat de door Roos opgestelde FML aansloot bij de door haar vastgestelde diagnose borderlinestoornis. Daarbij merkt de Raad verder op dat ook psychiater R. Soylu, bij wie appellante onder behandeling is, blijkens zijn brief van 22 december 2004, van mening is dat de diagnose en de beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren juist zijn weergegeven door de bezwaarverzekeringsarts.
Aan de ter zitting door de gemachtigde van appellante opgeworpen stelling dat de gestelde beperkingen weliswaar juist, maar vanwege de gestelde diagnose borderline niet volledig zijn vastgesteld, gaat de Raad voorbij, nu deze stelling niet is onderbouwd met nadere medische gegevens waaruit blijkt dat appellante zwaardere en ernstigere beperkingen heeft.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv genoegzaam aangetoond dat appellante geschikt kan worden geacht voor haar eigen werk.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
JL