Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0323

Datum uitspraak2007-07-24
Datum gepubliceerd2007-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5004 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/5004 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2005, 05/153 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 3 juli 2007, waar partijen, zoals bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2004, nr. 03/159, heeft het Uwv bij nadere beslissing op bezwaar van 11 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit), de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) met ingang van 7 september 2002 onveranderd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bovengenoemd besluit ongegrond verklaard. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daarbij spitst het geschil zich uitsluitend toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding aanwezig is om te oordelen dat de functie samensteller metaalwaren, SBC-code 264140, (hierna: samensteller metaalwaren) niet geschikt zou zijn voor appellant en of het Uwv dit op voldoende gemotiveerde wijze heeft onderbouwd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv de geschiktheid voor de functie samensteller metaalwaren op onvoldoende wijze heeft onderbouwd. Zijns inziens is aan het nadere besluit van 11 januari 2005 een motivering ten grondslag gelegd die gelijkluidend is aan de motivering die de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 6 augustus 2004 onvoldoende achtte. De Raad overweegt als volgt. Met betrekking tot de geschiktheid van de functie samensteller metaalwaren overwoog de rechtbank in haar uitspraak van 6 augustus 2004 dat zij aanleiding zag om te veronderstellen dat in die functie de beperking ten aanzien van het aspect afwisseling van houding werd overschreden, aangezien uit de functiebeschrijving bleek dat appellant tijdens acht werkuren tenminste een maal ongeveer 60 minuten achtereen moet zitten. De rechtbank achtte onvoldoende toegelicht waarom deze functie toch geschikt kon worden geacht voor appellant. Uit de door de verzekeringsarts J.J. Smits op 9 juli 2002 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) blijkt dat in de FML bij het aspect afwisseling van houding als specifieke eis is opgenomen dat lopen om de 15 minuten afgewisseld dient te worden met zitten of staan. Voorts blijkt dat appellant op het aspect zitten ‘licht beperkt’ wordt geacht, hetgeen inhoudt dat hij ongeveer een uur achtereen kan zitten. Op de aspecten lopen en staan is appellant ‘beperkt’ geacht. Bij deze aspecten is opgenomen dat appellant een kwartier achtereen kan lopen of staan. De bezwaararbeidsdeskundige H. Rosing heeft in zijn rapportage van 30 december 2004 overwogen dat de eis met betrekking tot de afwisseling van houding zo uitgelegd moet worden dat het kunnen lopen van appellant zich beperkt tot 15 minuten aaneengesloten en dat daarna gezeten of gestaan moet worden tijdens het werk. Uit de functieomschrijving blijkt zijns inziens dat er in de functie samensteller metaalwaren minder dan 15 minuten aaneengesloten wordt gelopen en dat de maximale belastbaarheid van appellant qua zitten niet wordt overschreden. De bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers heeft in zijn rapportage van 11 januari 2005 overwogen dat niet uitgesloten kan worden dat de toelichting bij het aspect afwisseling van houding zo is geïnterpreteerd dat zitten staan en lopen ieder om de 15 minuten afgewisseld moeten worden. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts heeft de verzekeringsarts Smits met zijn toelichting een andere bedoeling voor ogen gehad. De toelichting moet aldus begrepen worden dat vanwege het beperkte inspanningsvermogen van appellant, lopen maximaal 15 minuten mogelijk is waarbij, voor een nieuwe fase van 15 minuten ingaat, enkele minuten moet worden gerust ter recuperatie in zittende of staande houding. De functie samensteller metaalwaren past, volgens Egbers, dan ook binnen de belastbaarheid. Met de hiervoor genoemde rapportages van 30 december 2004 en 11 januari 2005 heeft het Uwv de door de rechtbank noodzakelijk geachte aanvullende motivering gegeven. Van een gelijkluidende motivering, zoals door appellant gesteld, is naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake. Gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de functie samensteller metaalwaren aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit brengt mee dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals neergelegd in het bestreden besluit juist moet worden geacht. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) P.M. Okyay-Bloem. JL