Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0250

Datum uitspraak2007-06-20
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers276543 / HA ZA 07-158
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inhoudsindicatie: Incidentele vordering tot het stellen van proceskostenzekerheid ex art 224 Rv. Eiseres sub 2, een naar het recht van Bermuda opgerichte vennootschap, is op grond van een in lid 2 sub a van art 224 Rv bedoeld verdrag, namelijk het Aanvullend Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende rechtsgedingen van 17 november 1967, welk verdrag mede geldt voor Bermuda, vrijgesteld van het stellen van proceskostenzekerheid. Genoemd verdrag geldt voorts onder meer voor de Bahama's. Op eiseres sub 1 is dit verdrag evenwel niet van toepassing. Deze eiseres, eveneens een vennootschap, houdt namelijk kantoor op de Bahama's, maar is niet naar het recht van dat land opgericht. Zij geldt derhalve niet, in tegenstelling tot eiseres sub 2, als een 'onderdaan' in de zin van bedoeld verdrag.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 276543 / HA ZA 07-158 Uitspraak: 20 juni 2007 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging BACARDI & COMPANY LIMITED, gevestigd in Liechtenstein en kantoorhoudende in Nassau, Bahama’s; 2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging BACARDI INTERNATIONAL LIMITED, gevestigd in Hamilton, Bermuda, eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het proceskostenzekerheidsincident, procureur mr. M.A.R.C. Padberg, advocaat mr. N.W. Mulder en mr. R.E. van Schaik te Amsterdam - tegen - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEVI INTERNATIONAAL EXPEDITIEBEDRIJF, gevestigd te Rotterdam, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het proceskostenzekerheidsincident, procureur mr. T.A. Vermeulen. Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “Bacardi & Company”, “Bacardi International” en “Mevi”. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het griffiedossier. Het procesverloop blijkt uit die stukken. 1 Het geschil in het proceskostenzekerheidsincident en de beoordeling daarvan 1.1 De incidentele vordering luidt dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat alvorens verder geprocedeerd wordt in de hoofdzaak, Bacardi & Company en Bacardi International zekerheid dienen te stellen tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Bacardi & Company en Bacardi International in de kosten van het incident. 1.2 Bacardi & Company en Bacardi International hebben de incidentele vordering gemotiveerd betwist. 1.3 Krachtens artikel 224 lid 1 Rv - weergegeven voor zover hier van belang - zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, op vordering van de wederpartij verplicht tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. In lid 2 van dit artikel zijn onder a-d de vier gevallen opgesomd waarin geen verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid bestaat. 1.4 Bacardi & Company en Bacardi International zijn vreemdelingen in de zin van artikel 224 lid 1 Rv en zullen derhalve in beginsel proceskostenzekerheid dienen te stellen. 1.5 Artikel III van het Aanvullend Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende rechtsgedingen van 17 november 1967 (Trb. 1967, 196) luidt als volgt: “De onderdanen van een der Hoge Verdragsluitende Partijen zijn in de gebieden van de andere Hoge Verdragsluitende Partij niet verplicht zekerheid te stellen voor proceskosten in de gevallen waarin een onderdaan van die Hoge Verdragsluitende Partij daartoe onder gelijke omstandigheden niet gehouden.” Het verdrag geldt wat Groot-Brittannië betreft mede voor Bermuda (Trb. 1971, 97). Bacardi International is een onderdaan van (het Verenigd Koninkrijk van) Groot-Brittannië (en Noord-Ierland), nu deze rechtspersoon opgericht is naar het recht van Bermuda. Zie artikel I lid 2 onder c van het verdrag. Nu een Nederlandse eiseres onder gelijke omstandigheden niet tot het stellen van proceskostenzekerheid gehouden zou zijn, betekent het bovenstaande dat Bacardi International evenmin tot het stellen van proceskostenzekerheid is gehouden. Hier is derhalve sprake van het onder a van het tweede lid van artikel 224 Rv genoemde geval, waarin geen verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid bestaat indien dit voortvloeit uit een verdrag. De incidentele vordering, voor zover deze is gericht tegen Bacardi International, ligt dan ook voor afwijzing gereed. 1.6 Er bestaat geen voor Nederland geldende verdrags- of EG-verordeningsbepaling als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder a Rv op grond waarvan Bacardi & Company niet kan worden veroordeeld tot het stellen van proceskostenzekerheid. Weliswaar houdt Bacardi & Company kantoor op de Bahama’s, op welk land het hierboven genoemde Brits-Nederlandse verdrag mede betrekking heeft (Trb. 1971, 97; 1981, 62), dat neemt niet weg dat uitsluitend rechtspersonen die zijn opgericht naar het recht van een van de verdragslanden als ‘onderdanen’ in de zin van dit verdrag worden aangemerkt (zie art. I lid 2 onder c), zodat Bacardi & Company, dat is opgericht naar het recht van een derde land, Liechtenstein, geen onderdaan in voornoemde zin is. 1.7 De woonplaats van Bacardi & Company is (mede) gelegen op de Bahama’s, waar zij immers kantoor houdt. Er bestaat geen voor Nederland geldende verdrags- of EG-verordeningsbepaling als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder b Rv op grond waarvan een veroordeling tot betaling van proceskosten (een veroordeling tot betaling van schadevergoeding) op de Bahama’s in de onderhavige zaak ten uitvoer zal kunnen worden gelegd. Datzelfde geldt overigens in de verhouding Nederland-Liechtenstein. 1.8 Gesteld noch gebleken is dat door de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid voor Bacardi & Company de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter wordt belemmerd als bedoeld in art. 224 lid 2 onder d Rv. 1.9 Ingevolge artikel 224 lid 2 onder c Rv hoeft geen proceskostenzekerheid te worden gesteld indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn. Bacardi & Company heeft zich op deze bepaling beroepen door aan te voeren dat zij houdster is van talloze Benelux-merkrechten, waarop Mevi beslag zou kunnen leggen tot verhaal van een eventuele proceskostenveroordeling. Mevi heeft nog niet op deze stelling kunnen reageren. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen voor uitlaten door Mevi. 1.10 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 3 De beslissing De rechtbank, in het proceskostenzekerheidsincident verwijst de zaak naar de rol van 18 juli 2007 voor uitlaten door Mevi bij akte omtrent de stelling van Bacardi & Company dat zij houdster is van talloze Benelux-merkrechten, waarop Mevi beslag zou kunnen leggen tot verhaal van een eventuele proceskostenveroordeling, in de hoofdzaak houdt iedere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin. Uitgesproken in het openbaar. 901/1548