
Jurisprudentie
BB0232
Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6784 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6784 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ziekengeld.
Uitspraak
05/6784 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2005, 05/2033 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C. Haulussy, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.C. Backx, kantoorgenoot van mr. Haulussy. Het Uwv heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is op 28 april 2004 wegens klachten van de linkerenkel uitgevallen voor zijn werk als taxichauffeur gedurende 40 uur per week via een uitzendbureau.
Op 21 juni 2004 heeft hij een operatie aan de linkerenkel ondergaan. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur onderzocht op 9 augustus 2004, 23 september 2004, 21 oktober 2004 en 3 februari 2005. Op laatstgenoemde datum heeft appellant ook melding gemaakt van klachten van de linkerknie. De verzekeringsarts heeft toen de linkerenkel en de linkerknie onderzocht en vastgesteld dat bij de enkel alle bewegingen onbeperkt mogelijk waren en dat appellant pijn aangaf bij het laatste traject van inversie. Aan de knie werden geen afwijkingen aangetroffen, was de beweeglijkheid volgens de norm en waren er geen aanwijzingen voor onstabiliteit. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van de door hem opgevraagde informatie van de behandelend orthopedisch chirurg R.J. de Raadt van 21 december 2004 en de werkzaamheden van appellant in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat de belasting viel binnen de belastbaarheid van appellant en verklaarde hem hersteld per 4 februari 2005.
Bij besluit van 9 februari 2005 heeft het Uwv de uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 4 februari 2005 beëindigd. Bij besluit van 7 april 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 februari 2005 ongegrond verklaard, na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft de linkervoet onderzocht en geconstateerd dat alle bewegingen vanuit de enkel goed mogelijk waren en dat appellant bij het laatste traject van inversie en eversie pijn aangaf ter plekke van het litteken. De bezwaarverzekerings-arts heeft kennis genomen van de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg en de werkzaamheden van appellant als taxichauffeur gedurende 40 uur per week in aanmerking genomen. De bezwaarverzekeringsarts zag op basis van de beschikbare gegevens geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de ziektewetarts, nu er geen sprake was van een functiebeperking aan de linkerenkel en de subjectief ervaren pijn het gebruik van de enkel evenmin in de weg stond. Het wachten op de orthopedische schoenen had volgens de bezwaarverzekeringsarts geen opschortende werking ten aanzien van de besluitvorming.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het Uwv op goede gronden en na een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek appellant per 4 februari 2005 hersteld heeft kunnen verklaren voor zijn arbeid. De rechtbank overweegt dat uit de brief van de behandelend orthopedisch chirurg niet blijkt dat appellant geen werkzaamheden zou kunnen verrichten vóór de verstrekking van de aangemeten orthopedische schoenen. De door appellant overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op zijn gezondheidstoestand op en na 4 februari 2005. Niet gebleken is dat de behandelend artsen van appellant de mening zijn toegedaan dat appellant op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en het oordeel waartoe deze de rechtbank hebben geleid. De Raad wijst in dit verband nog op het in hoger beroep overgelegde commentaar van de bezwaarverzekeringsarts op de (para)medische stukken die appellant bij brief van 28 september 2005 bij de rechtbank heeft ingediend.
De stukken die appellant bij brief van 1 juni 2007 aan de Raad heeft gezonden kunnen niet in de beoordeling worden betrokken, nu deze in strijd met de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ingezonden en het Uwv zich daarover ter zitting niet heeft kunnen uitlaten.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) A. van Netten.
CVG