
Jurisprudentie
BB0208
Datum uitspraak2007-07-20
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1299 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1299 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Urenbeperking?
Uitspraak
05/1299 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2005, 04/2668 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Appellante is verschenen vergezeld door haar vader en schoonzus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 juli 2003 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 16 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen dit besluit door appellante aangetekende bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft zich in beroep en eveneens in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, dat haar beperkingen zijn onderschat, dat ten onrechte geen medische urenbeperking is aangenomen, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat de geduide functies niet geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd moet blijven omdat haar medische toestand nauwelijks gewijzigd is.
De Raad overweegt als volgt.
Het is de Raad niet gebleken van toereikende objectief medische gronden om appellante te kunnen volgen in haar opvatting dat ze, anders dan de verzekeringsarts heeft overwogen, niet voltijds belastbaar is. De omstandigheid - waarop zij zelf wijst - dat er relatief weinig is veranderd in haar medische situatie volstaat daartoe niet. Het dagverhaal laat volgens de verzekeringsarts zien dat ze aardig wat activiteiten aankan, terwijl ook de informatie van de controlerend oncoloog B.C. Kuenen niet in de richting wijst dat appellante ernstiger beperkt is. Op zich is het invoelbaar dat appellante, als gevolg van de ziekte die ze heeft doorgemaakt en de ingrijpende behandeling die ze heeft ondergaan, aangeslagen is, maar ze heeft door toekenning van een volledige uitkering in 1999 op zich al een forse periode gehad voor herstel en de thans voorliggende medische gegevens vormen onvoldoende grondslag voor een (voortgezette) urenbeperking.
Anders dan appellante en met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek te summier of anderszins als onvoldoende zorgvuldig aan te merken.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.