Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0174

Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3584 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAJONG-uitkering.


Uitspraak

05/3584 WAJONG Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2005, 03/1318 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G. Bakker, verbonden aan Rechtshulp Noord te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend waaronder een afschrift van een rapport van 12 juli 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts. II. OVERWEGINGEN Daags voorafgaand aan de zitting van 24 april 2007 heeft de gemachtigde van appellant telefonisch verzocht de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij wegens ziekte verhinderd was ter zitting te verschijnen. De Raad heeft geen aanleiding gezien aan dit verzoek te voldoen nu de gemachtigde niet heeft aangegeven waarom diens vervanging niet mogelijk was. Appellant, geboren op 24 februari 1977, heeft op 6 september 2002 het Uwv verzocht hem een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen met ingang van zijn 18e verjaardag, 24 februari 1995, omdat hij wegens lichamelijke en psychische beperkingen niet tot werken in staat is. Bij besluit van 7 november 2002 heeft het Uwv de gevraagde Wajong-uitkering geweigerd daar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 24 februari 1995 minder dan 25% bedraagt. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 16 oktober 2003, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskostenvergoeding, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft – onder meer onder verwijzing naar het in haar opdracht op 11 november 2004 door de zenuwarts J.M.E. van Zandvoort uitgebrachte deskundigenrapport – overwogen dat zij geen aanwijzingen heeft om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant door de bezwaarverzekeringsarts is overschat. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 inzake de toepassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de rechtbank overwogen dat niet bij het besluit op bezwaar maar pas in beroep de vereiste toelichting is gegeven omtrent de geschiktheid van appellant voor de geduide functies, zodat het bestreden besluit vernietigd moet worden, maar de rechtsgevolgen ervan wel in stand gelaten kunnen worden. Appellant kan zich niet met deze uitspraak verenigen. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Naar de mening van appellant is namelijk nog steeds niet voldoende duidelijk welke ten tijde in geding de belasting was in de drie uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het betreft de functies productiemedewerker assemblage (FB-code 8539), monteur loopwerken (FB-code 8463) en kwekerijmedewerker (FB-code 6231). Het Uwv heeft namelijk slechts de in 2004 in die functies voorkomende belastingen overgelegd. Voorts is de gemachtigde van mening dat nog steeds onvoldoende is toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, in het bijzonder op het punt van oog-handcoördinatie. De Raad overweegt als volgt. Tijdens de gedingvoering in eerste aanleg heeft de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot in een bijlage bij zijn rapport van 8 juni 2004 de beschrijvingen meegezonden van de hierboven genoemde functies zoals deze luidden op de in geding zijnde datum. Gelet op de zich van dezelfde functies onder de gedingstukken bevindende inhoudsbeschrijvingen ingevolge het CBBS-systeem op de datum 2 juni 2004, twijfelt de Raad er niet aan dat de belasting in de functies in de loop der jaren nagenoeg niet is gewijzigd. Met de rechtbank is de Raad verder van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundigen P. de Groot en J. Langius in hun rapportages van respectievelijk 8 juni 2004 en 8 maart 2005 aan de hand van de functiebelastingen zoals opgenomen in de resultaten eindselectie uit het CBBS-systeem voldoende overtuigend hebben toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum niet overschreed. In het bijzonder blijkt uit deze toelichtingen dat in geen van de geduide functies complex en coördinatief hand- en vingergebruik noodzakelijk is. Van de zijde van appellant is geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat zulks anders zou zijn. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) M. Gunter. JL