Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0148

Datum uitspraak2007-07-13
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5318 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/5318 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2005, 04/2034 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vervolgens nog nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid. II. OVERWEGINGEN Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. Bij besluit van 23 februari 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 24 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar dat appellant met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat appellant met deze beperkingen in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus als reactie op de van de zijde van appellant ingebrachte verklaring van psychiater F. Kaya overwogen heeft dat de door deze psychiater gestelde diagnose geen aanleiding geeft de in de Functionele Mogelijkheden Lijst gestelde beperkingen van appellant ten aanzien van arbeid voor onjuist te houden. Daarmee kan de Raad zich verenigen. De Raad ziet met de rechtbank er op grond van dezelfde overwegingen evenmin aanleiding om de opvatting omtrent de geschiktheid van de functies van appellant van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. JL