
Jurisprudentie
BB0142
Datum uitspraak2007-07-17
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4376 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4376 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/4376 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 juni 2005, 04/2131 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Namens appellante zijn twee verklaringen van 1 maart 2005 en 12 september 2006 van de reumatologe D. Vosse ingezonden.
Hierna zijn namens appellante nog stukken toegezonden die betrekking hebben op een herbeoordeling in maart 2007, waaronder een rapportage van de verzekeringsarts
J.J.M. Quaedvlieg van 22 maart 2007, een rapportage van de arbeidsdeskundige
J.A.R. Huijnen van 3 april 2007 en het besluit van 4 april 2007, waarbij het Uwv appellante met ingang van 29 november 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het Uwv heeft bij brief van 24 mei 2007 een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 14 mei 2007 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2007. Appellante is in persoon verschenen bijgestaan door mr. R.M.W.H. Bedaux, advocaat te Heerlen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, laatstelijk werkzaam als ziekenverzorgster, is op 3 juli 2002 voor dat werk uitgevallen vanwege hartklachten. Bij besluit van 23 juni 2003 is haar met ingang van
10 augustus 2003 een uitkering toegekend op grond van de WAO, welke werd berekend naar de klasse 80 tot 100%.
In het kader van de eerstejaars herbeoordeling is appellante op 12 juli 2004 onderzocht door de verzekeringsarts H.A.A. Dautzenberg. De verzekeringsarts is, blijkens zijn rapport van 12 juli 2004, na dossieronderzoek, eigen onderzoek en kennisname van informatie van appellantes cardioloog Y. Pinto en haar maatschappelijk werkster
M. Peters, tot de conclusie gekomen dat er geen medische reden is om appellante op voorhand volledig arbeidsongeschikt te achten. Dautzenberg heeft vervolgens de beperkingen van appellante neergelegd in een op 12 juli 2004 gedateerde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige E. Stürz oordeelde in zijn rapportage van 4 augustus 2004 dat na functieduiding aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de mate van arbeidsongeschiktheid 0-15% is. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2004 de WAO-uitkering beëindigd met ingang van
5 oktober 2004.
In bezwaar concludeerde de bezwaarverzekeringsarts P. Kerbusch in haar rapportage van 1 november 2004, dat de verzekeringsarts Dautzenberg de mogelijkheden en beperkingen van appellante correct had vastgelegd en de door appellante aangedragen bezwaren geen aanleiding gaven tot herziening van de medische grondslag waarop het besluit van
5 augustus 2004 was gebaseerd.
Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, onder handhaving van zijn besluit van 5 augustus 2004, het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante is van het bestreden besluit in beroep gekomen en heeft daarbij aangevoerd dat na onderzoek door de reumatologe D. Vosse, is vastgesteld dat de pijn in haar handen, waarvan zij in bezwaar al melding had gemaakt, te wijten is aan artrose.
Hierop is van de zijde van het Uwv gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts Kerbusch van 12 januari 2005 waarin zij heeft vermeld dat er in de FML al beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de handen en ten aanzien van de knijpkracht in combinatie met veel repeterende bewegingen, zodat ook voldoende rekening is gehouden met een beperkte belastbaarheid van de handen in geval van artrose. De door appellante genoemde bevindingen van de reumatoloog vormden derhalve geen aanleiding het belastbaarheidprofiel te wijzigen.
De bezwaararbeidsdeskundige Stürz heeft in een rapportage van 22 februari 2005 nader toegelicht waarom hij de geduide functies geschikt acht en er geen sprake van overschrijdingen in de belastbaarheid van appellante is.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv in navolging van de betrokken verzekeringsartsen de ten aanzien van appellantes in aanmerking genomen functionele mogelijkheden zoals genoemd in de FML niet heeft overschat. De rechtbank oordeelde wel dat het bestreden besluit met instandhouding van de rechtsgevolgen voor vernietiging in aanmerking kwam, nu eerst in beroep door het Uwv een voldoende motivering is gegeven voor de geschiktheid van appellante voor de geduide functies. De rechtbank heeft voorts een bepaling met betrekking tot de vergoeding van griffierecht aan appellante gegeven.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante samengevat aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. Ter staving van de stelling dat er op de datum in geding - 5 oktober 2004 - sprake was van een toename van en niet van een vermindering van de klachten, heeft appellante de in rubriek I genoemde brieven uit de behandelende sector overgelegd, alsmede de bij brief van 3 mei 2007 toegestuurde rapportages van de verzekeringsarts J.J.M. Quadvlieg en de arbeidsdeskundige J.A.R. Huijnen, waaruit blijkt dat appellante met ingang van
20 november 2006 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Volgens appellante zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen de beperkingen in november 2006 en
10 augustus 2003, toen appellante ook volledig arbeidsongeschikt werd geacht.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Voorts heeft het Uwv verwezen naar de in rubriek I genoemde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris. In deze rapportage heeft Saris vermeld dat naar aanleiding van uitspraken van de Raad op 12 oktober 2006 (LJN: AY9971 e.a.) de bezwaarverzekeringsarts
J. Jonker een nieuwe FML heeft opgesteld. Hoewel op basis van deze gewijzigde FML niet alle oorspronkelijk geduide functies gehandhaafd kunnen worden, blijven er voldoende functies over om tot een schatting over te gaan. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt niet.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad heeft evenals de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit.
Wat de medische grondslag van het bestreden besluit betreft overweegt de Raad dat hem niet is gebleken dat de beperkingen van appellante niet juist zouden zijn vastgesteld of dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig geweest is. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen van appellante vastgesteld op grond van eigen onderzoek, dossieronderzoek en informatie van de behandelende sector. De Raad heeft uit deze stukken niet kunnen afleiden dat de beperkingen van appellante zijn miskend. De in hoger beroep overgelegde medische verklaringen zien niet op de medische situatie ten tijde van de datum in geding, maar op de situatie daarna. De stelling dat de beperkingen in 2006 nauwelijks verschillen van de beperkingen uit 2003 volgt de Raad niet. Uit de in hoger beroep overgelegde rapportages van verzekeringsarts J.J.M. Quaedvlieg van
22 maart 2007 en arbeidsdeskundige J.A.R. Huijnen van 3 april 2007 blijkt dat er in november 2006 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris heeft in zijn rapportage van 14 mei 2007 terecht opgemerkt dat er, hoewel er overeenkomsten bestaan tussen de in 2007 vastgestelde FML en die van 12 juli 2004, er ook een aantal significante verschillen is. Niet alleen de door Saris genoemde rubriek persoonlijk functioneren, kent een in 2007 zwaarder aangenomen beperking op het item zelfstandig handelen, maar ook de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen laten ten opzichte van de op 12 juli 2004 opgestelde FML zwaarder aangenomen beperkingen op de items hand en vingergebruik, lopen en traplopen, zitten, staan en afwisseling van houding zien.
Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft overweegt de Raad dat het Uwv de geschiktheid van de geduide functies genoegzaam heeft aangetoond.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
CVG