Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0105

Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/694
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling GLB-inkomenssteun


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 06/694 10 juli 2007 5134 Regeling GLB-inkomenssteun Uitspraak in de zaak van: Maatschap A en B, te C, appellante, gemachtigde: L.J. Bos, werkzaam bij De Jong Middenmeer, Accountants en Belastingadviseurs te Middenmeer, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. L.C. Commandeur, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 11 september 2006, bij het College binnengekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 augustus 2006. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 6 februari 2006 waarbij verweerder heeft beslist op de aanvraag akkerbouwsubsidie 2005 van appellante in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun. Bij brief van 20 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 25 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en (…) luidt, voorzover hier van belang: “ Artikel 22 1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld: - alle percelen landbouwgrond van het bedrijf, - (…)” Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang: “ Artikel 15 Wijzigingen van de verzamelaanvragen 1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen. Voor individuele percelen landbouwgrond die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden veranderingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht. (….) Indien de in de eerste en de tweede alinea bedoelde wijzigingen gevolgen hebben voor in te dienen bewijsstukken of contracten, wordt het aanbrengen van de desbetreffende wijzigingen in die bewijsstukken of contracten eveneens toegestaan. 2. Onverminderd (…), worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei (…) van het betrokken kalenderjaar (…). 3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben. Artikel 19 Verbetering van kennelijke fouten Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. Artikel 21 Te late indiening 1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. (…) Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen wordt de aanvraag afgewezen. (…)” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Met het op 13 mei 2005 bij verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2005” en het daarbij behorende overzicht gewaspercelen heeft appellante akkerbouwsteun aangevraagd voor een aantal percelen. In het overzicht gewaspercelen heeft zij onder meer het perceel 4 met een beteelde oppervlakte van 13.82 ha met gewascode 256 (suikerbieten) en bijdragecode 999 (geen bijdrage) opgegeven. - Naar aanleiding van de van verweerder in juli 2005 ontvangen lijst landbouwtelling 2005 heeft appellante verweerder bij brief van 14 juli 2005 het volgende meegedeeld. “Naar aanleiding van bovengenoemde brief merken wij op dat de juiste code en gewascode bij volgnr. 4 bij overzicht gewaspercelen 2005 respectievelijk 840 en 233 is. Ik verwijs hiermee ook na verbeterde aanvraag overzicht gewaspercelen 2005. Het aantal ha suikerbieten bedraagt na verbetering 7.27 ha. Het aantal ha wintertarwe bedraagt na verbetering 28.04 ha. De verbeterde aanvraag 2005 is als bijlage toegevoegd. De eerder ingezonden aanvraag 2005 komt hiermee te vervallen. (…)” - Bij brief van 28 juli 2005 heeft verweerder hierop meegedeeld dat de gewascode 233 (wintertarwe) bij perceel 4, conform het verzoek van appellante, zal worden aangepast. Omdat deze wijziging van de aanvraag te laat is doorgegeven is het, aldus verweerder, niet mogelijk alsnog een bijdrage aan te vragen. Verweerder heeft daarbij aangegeven de bijdragecode gewijzigd te hebben in geen bijdrage, omdat het perceel niet in aanmerking zou komen voor subsidie. - Bij besluit van 6 februari 2006 heeft verweerder op de aanvraag beslist. Aan appellante is € 7783,53 aan subsidie toegekend. Voor het perceel 4 met wintertarwe is geen subsidie toegekend. - Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 maart 2006 bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder, onder de vermelding dat hij het niet nodig heeft geoordeeld appellante op haar bezwaren te horen, het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen. Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 had het verzoek tot wijziging van de codes voor perceel 4 uiterlijk 31 mei 2005 ontvangen moeten zijn. Het verzoek bereikte verweerder pas op 15 juli 2004. Daarmee werd het evenmin gedurende de zogenoemde kortingsperiode ingevolge artikel 21 van deze Verordening ingediend. Daarom kan het perceel niet meer voor een akkerbouwbijdrage in aanmerking worden gebracht. Het feit dat appellante deze wijziging op eigen initiatief en nog voor een controle doorgaf doet hier niet aan af. Verweerder heeft geen beleidsvrijheid om van dwingend voorgeschreven Europese regels af te wijken. Van een kennelijke fout is geen sprake nu verweerder aan appellantes aanvankelijke opgave, te weten suikerbieten met geen bijdrage, op geen enkele wijze kon zien dat appellante eigenlijk beoogde een ander gewas met een andere gewascode op te geven. Appellantes betoog dat er precies aan de braakverplichting van 10 % is voldaan levert evenmin een voor verweerder kenbare fout op, daar het ook mogelijk is vrijwillig percelen braak te leggen. Het is niet aan verweerder te oordelen of een aanvrager van steun wel of niet vrijwillig braak wenst te leggen. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat van het horen van appellante werd afgezien omdat de bezwaren van appellante kennelijk ongegrond waren. Verweerder had, ook na het houden van een hoorzitting, niet anders kunnen beslissen dan hij heeft gedaan. 4. Het standpunt van appellante Appellante voert allereerst aan dat artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet van toepassing is. Het verzoek van 14 juli 2005 heeft immers geen betrekking op een nog niet eerder opgegeven perceel, daarmee is het geen toevoeging en evenmin betreft het verzoek een wijziging in het grondgebruik, nu op het perceel in 2005 alleen tarwe heeft gestaan. Ten onrechte meent verweerder dat er geen sprake is van een kennelijke fout. Verweerder had naar aanleiding van appellantes mededeling van 14 juli 2005 aandachtiger onderzoek moeten doen. Vergelijking met satellietgegevens zou dan hebben laten zien dat er op perceel 4 helemaal geen suikerbieten werden geteeld; daarmee had eenvoudig vastgesteld kunnen worden dat er wel degelijk sprake was van een vergissing. Ten onrechte gaat verweerder er vanuit dat slechts sprake is van een kennelijke fout als deze bij verweerder direct in het oog springt. Waarom zou niet ook van een kennelijke fout gesproken kunnen worden, als het voor de aanvrager direct duidelijk is, dat hij deze aanvraag nooit bedoeld kon hebben? Bovendien ziet appellante het overzicht landbouwtelling, dat verweerder in juli heeft toegezonden, als een middel voor de aanvrager van steun om zijn aanvraag te controleren. Door dit pas in juli, dus na de periode dat men zijn aanvraag nog kan aanpassen, te doen heeft verweerder appellante deze controlemogelijkheid ontnomen. Onder die omstandigheden dient verweerder appellante alsnog de mogelijk te bieden de aanvraag aan te passen. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Het College stelt allereerst vast dat appellante perceel 4 had opgegeven met de codes 256 (suikerbieten) en 999 (geen bijdrage). Appellantes verzoek strekte ertoe de gewascode te wijzigen in 233 (wintertarwe) en de bijdragecode in 840 (verzoek om steun). Het geschil heeft betrekking op de weigering om de gevraagde wijziging in de bijdragecode aan te brengen. 5.2 Appellante heeft ter zitting aangevoerd, dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord over haar bezwaar. Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt een belanghebbende gehoord, voordat op zijn bezwaar wordt beslist. Artikel 7:3 voegt daaraan toe dat van het horen kan worden afgezien onder andere indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat daarvan in dit geval naar zijn mening sprake was, omdat de feiten duidelijk waren en de wettelijke bepalingen hem niet de ruimte lieten voor een ander besluit over deze feiten. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven, dat hij onder ogen ziet dat een hoorzitting er ook toe kan bijdragen dat appellanten scherper zicht krijgen op de wettelijke (on)mogelijkheden om aan hun bezwaar tegemoet te komen, doch dat hij er voor heeft gekozen om appellante uitleg daarover schriftelijk in het besluit op bezwaar te geven. In het algemeen geldt dat daarmee niet ten volle recht wordt gedaan aan de opzet van de bezwaarprocedure, omdat het ertoe leidt, dat een appellant die verweerders redenering niet zonder meer overtuigend acht, eerst in beroep zijn argumenten daartegenover kan stellen. Maar – wat daar in het algemeen ook van zij – in het voorliggende geval kan het College geen grond vinden voor het oordeel dat verweerder niet binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb zou zijn gebleven. 5.3 Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 laat toe dat in een aanvraag wijzigingen worden aangebracht tot 31 mei 2005. Vervolgens opent artikel 21 van deze verordening nog een mogelijkheid tot wijziging, onder toepassing van een korting van 1% per werkdag, tot 14 juni 2005. Bijgevolg kon appellante met haar op 15 juli 2005 ontvangen verzoek om voor perceel 4 zowel de gewascode als de bijdragecode te wijzigen niet meer bereiken dat de aanvraag nog zou worden aangepast. Het College volgt appellante niet in haar betoog dat hier geen sprake is van een wijziging in het grondgebruik, nu er feitelijk steeds tarwe heeft gestaan op perceel 4. Het in de subsidieaanvraag opgegeven grondgebruik wordt met het verzoek van 14 juli 2005 van appellante wel degelijk gewijzigd. 5.4 Wijziging van de aanvraag zou slechts mogelijk zijn geweest indien er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Bij een eerste controle van de aanvraag kon verweerder niet anders begrijpen dan dat appellante met haar aanvraag beoogde perceel 4 op te geven met het niet subsidiewaardige gewas suikerbieten. Uit de tekst van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, waarin vermeld staat dat de kennelijke fout erkend moet worden door de bevoegde instantie, kan worden afgeleid dat het, anders dan appellante meent, moet gaan om een juist voor het bestuursorgaan als zodanig kenbare fout. Van een zodanige fout is hier geen sprake. Appellante betoogt dat de rapportage van de landbouwtelling, die zij in juli ontving, in feite bestemd is als middel voor de aanvrager van subsidie om de ingediende aanvraag nog eens te controleren. Daarom meent zij dat verweerder verplicht is haar deze rapportage zo tijdig te sturen, dat zij nog tot wijziging kan overgaan. Als dat niet lukt, dient haar derhalve een langere termijn voor aanpassing van de aanvraag te worden geboden. Het College acht deze zienswijze onjuist. In de toepasselijke regelgeving is geen aanwijzing te vinden dat op verweerder de plicht zou drukken om een aanvrager middelen te verschaffen om de reeds ingediende subsidieaanvraag te controleren. Van een aanvrager mag verwacht worden dat deze zijn aanvraag aan de hand van zijn eigen gegevens controleert alvorens deze te verzenden. Het College kan appellante ook in haar betoog dat verweerder bij een nadere meer uitgebreide controle van de aanvraag had behoren zien dat de opgave van perceel 4 met suikerbieten op een vergissing berustte, niet volgen. Indien verweerder immers bij een controle zou hebben vastgesteld dat op perceel 4 in werkelijkheid wintertarwe werd verbouwd, had hij ingevolge artikel 15, derde lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 voor dat perceel geen enkele wijziging van de aanvraag meer mogen toestaan. 5.5 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht acht het College geen termen aanwezig. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007. w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas