Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0103

Datum uitspraak2007-06-28
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/422
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling stimulering biologische produktiemethode


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 06/422 28 juni 2007 5210 Regeling stimulering biologische produktiemethode Uitspraak in de zaak van: A B.V., te B, appellante, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. E.T. Stevens, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 18 mei 2006, bij het College binnengekomen op 22 mei 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 april 2006. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 27 mei 2005, waarbij hij een aan appellante op 28 maart 2001 afgegeven beschikking tot subsidieverlening in het kader van de Regeling stimulering biologische productiemethode (hierna de Regeling) in haar nadeel heeft gewijzigd. Bij brief van 24 juli 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 11 augustus 2006 heeft verweerder onder meer het volgende meegedeeld. “ (…)Tijdens de beroepsprocedure is (…) een nieuw primair besluit genomen, te weten op 31 maart 2006. Dit besluit vervangt het besluit van 27 mei 2005. Omdat de gevolgen voor eiser van dit nieuwe besluit dermate negatief zijn en het besluit van 31 maart 2006 in de plaats komt van het besluit van 27 mei 2005, ben ik bij nader inzien van mening dat een nieuwe beslissing op bezwaar genomen dient te worden. De tegen het besluit van 31 maart 2006 ingediende bezwaargronden beschouw ik dan als een aanvulling op het reeds ontvankelijke bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 27 mei 2005. Door de vervanging van het besluit van 27 mei 2005 is immers de basis van de beroepsprocedure weggenomen. Daarom beschouw ik op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het reeds ingediende bezwaar en beroep mede te zijn gericht tegen het besluit van 31 maart 2006. (…)” Op 22 september 2006 heeft verweerder het College een afschrift gezonden van een op die dag aan appellante verzonden besluit. Bij dit besluit heeft verweerder, zoals aangekondigd in de brief van 11 augustus 2006, beslist op de door appellante op 17 mei 2006 ingediende gronden van bezwaar tegen een primair besluit van 31 maart 2006, waarbij verweerder de subsidieverlening in het kader van de Regeling geheel heeft ingetrokken. Bij brief van 9 oktober 2006 heeft appellante desgevraagd meegedeeld het beroep te willen handhaven. Bij brief van 9 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Vooruitlopend op de behandeling ter zitting heeft het College partijen bij griffiersbrief van 22 februari 2007 meegedeeld twijfels te hebben omtrent de juistheid van verweerders toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in dit geval. Aangekondigd is dat de behandeling ter zitting in eerste instantie zal worden beperkt tot de vraag of een juiste toepassing is gegeven aan genoemd artikel. Op 5 april 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Regeling luidt, voor zover en ten tijde van belang, als volgt: “Artikel 5 1. Een subsidie kan slechts worden verleend indien de aanvrager zich verplicht om gedurende een periode van vijf jaren: a. het gehele landbouwbedrijf dan wel een of meer van de productierichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, te gaan voeren overeenkomstig het biologisch teeltplan of (…) Artikel 12 1. De subsidieverlening of -vaststelling wordt ingetrokken indien: a. de subsidieontvanger wijzigingen in het biologisch teelt- of bouwplan heeft doorgevoerd zonder voorafgaande goedkeuring van de stichting SKAL of (…) Artikel 13 1. Artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, [van de Awb (toevoeging College)] vindt geen toepassing ten aanzien van reeds uitbetaalde subsidies indien niet-nakoming van de uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen het gevolg is van: a. overlijden van de subsidieontvanger; b. overmacht; c. onteigening of gedwongen verkoop in de zin van de Onteigeningswet van de oppervlakte grond waarop het biologisch teeltplan betrekking heeft (…) 2. Een subsidieontvanger dient het beroep op een van de in het eerste lid bedoelde gevallen bij LASER in binnen een termijn van tien werkdagen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop dit voor hem mogelijk is. Dit beroep gaat vergezeld van bewijzen.” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Met een door haar op 19 oktober 2000 ondertekend aanvraagformulier heeft appellante een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van subsidie in het kader van de Regeling. - Bij besluit van 28 maart 2001 heeft verweerder appellante subsidie verleend voor een bedrag van f 43965.- ( € 19950,44), te betalen in vijf jaarlijkse termijnen, voor de voortzetting van de biologische productiemethode op 29.31 ha met als gewas veevoedergewassen. In het besluit is vermeld dat de verplichtingen ingevolge de Regeling ingaan per 28 maart 2001 en eindigen op 27 maart 2006. - In het kader van de besluitvorming op appellantes verzoek om subsidievaststelling over het jaar 2004 heeft verweerder bij besluit van 27 mei 2005 de beschikking tot subsidieverlening gewijzigd vastgesteld. Gelet op het gewijzigd en door SKAL goedgekeurd, op 2 mei 2005 ontvangen, biologisch teeltplan heeft verweerder in verband met het verkleinen van de beteelde oppervlakte het subsidiebedrag van € 19950,44 teruggebracht tot € 19188,10. - Bij op 14 juni 2005 bij verweerder ontvangen brief heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt. - Bij besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarde dat op appellantes bedrijf vijf jaar lang de biologische productiemethode zou worden toegepast, besloten de (op 27 mei 2005 gewijzigde) beschikking subsidieverlening en de beschikkingen subsidievaststelling van 18 maart 2002, 6 maart 2003, 16 februari 2004 en 31 mei 2005 in te trekken en de reeds uitbetaalde subsidiebedragen terug te vorderen. Tegen dit besluit heeft appellante bij op 17 mei 2006 bij verweerder ontvangen brief bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder, na een op 20 december 2005 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit op het bezwaar van 14 juni 2005 genomen, waarbij het bezwaar tegen de subsidievermindering ongegrond werd verklaard. - Bij besluit van 22 september 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van 14 juni 2005 alsnog aangemerkt als zijnde mede gericht tegen het besluit van 31 maart 2006. Vervolgens heeft hij het bezwaar, ook voorzover tegen laatstgenoemd besluit gericht, ongegrond verklaard. 3. Het bestreden besluit en het nader standpunt van verweerder In het bestreden besluit van 28 april 2006 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen zijn besluit van 27 mei 2005 ongegrond verklaard. In het besluit van 31 maart 2006 heeft verweerder onder meer het volgende gesteld. “(…) U heeft niet voldaan aan de voorwaarde dat op 27 maart 2006 voor de gehele productieinrichting het bedrijfscertificaat is verkregen. Vanwege het feit dat u niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de regeling en er geen sprake is van een uitzonderingssituatie zoals gesteld in artikel 13 heb ik besloten om op grond van de artikelen 4:48 en 4:49 van de awb de gewijzigde subsidieverlening van 27 mei 2005 en de beschikkingen subsidievaststelling van 18 maart 2002, 6 maart 2003, 16 februari 2004 en 31 maart 2005 in te trekken en de reeds uitgekeerde subsidie terug te vorderen. (…)” In zijn besluit van 22 september 2006 heeft verweerder overwogen dat het besluit van 27 mei 2005 is vervangen door het besluit van 31 maart 2006 en dat daarom een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 14 juni 2005, aangevuld met hetgeen vermeld staat in het tegen het besluit van 31 maart 2006 ingediende bezwaarschrift van 17 mei 2006, is genomen. Verweerder heeft bij dit besluit de bezwaren ongegrond verklaard. 4. Het standpunt van appellante Appellante meent dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat haar bedrijf kleiner is geworden. Daarom bestrijdt zij verweerders besluit om haar een gecorrigeerd subsidiebedrag toe te kennen. In verband met hetgeen hierna in deze uitspraak wordt beslist ziet het College er van af om weer te geven wat appellante verder heeft aangevoerd. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 28 april 2006. Dit besluit betrof het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 27 mei 2005, waarbij de subsidieverlening zoals neergelegd in verweerders beschikking van 28 maart 2001 wegens verkleining van de beteelde oppervlakte is gewijzigd. Ten tijde van de besluitvorming op bezwaar had verweerder bij zijn besluit van 31 maart 2006 reeds de gehele subsidieverlening, voorzover na het besluit van 27 mei 2005 nog bestaand, ingetrokken. 5.2 Verweerder heeft appellante bij het besluit van 31 maart 2006 gewezen op de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken. Appellante heeft daaraan gevolg gevend een bezwaarschrift ingediend, doch dat bezwaar is eerst op 17 mei 2006 door verweerder ontvangen. Naar het College begrijpt heeft verweerder teneinde appellante ondanks termijnoverschrijding een rechtsbeschermingsmogelijkheid tegen dit besluit te bieden, het door appellante gemaakte bezwaar aangemerkt als een nadere motivering van het bezwaar van 14 juni 2005, dat in verweerders visie op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, Awb geacht moest worden mede tegen het besluit van 31 maart 2006 gericht te zijn geweest. 5.3 De strekking van het besluit van 27 mei 2005 was echter, anders dan verweerder nu meent, niet dat daarbij aan appellante een subsidie werd toegekend, doch uitsluitend dat de toegekende subsidie werd verminderd wegens een vermindering van de door appellante feitelijk beteelde oppervlakte. Tegen die vermindering was appellantes bezwaar en vervolgens haar beroep bij het College ook gericht. Bij het besluit van 31 maart 2006 is op een geheel andere grond, namelijk het binnen vijf jaar staken van de toepassing van de biologische productiemethode, de subsidieverlening wegens het niet voldaan hebben aan de daaraan verbonden voorwaarden geheel ingetrokken. In die situatie kan naar het oordeel van het College niet gesproken worden van een besluit tot intrekking of wijziging van het besluit waarbij de subsidieverlening gewijzigd werd, maar van een van die wijziging losstaande intrekking van de subsidie, zoals die bij besluit van 28 april 2001 verleend was. Derhalve is hier geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid Awb. Daarvoor is immers onder andere vereist dat het gaat om een besluit op basis van dezelfde feitelijke grondslag als het ingetrokken of gewijzigde besluit. En aan dit vereiste is hier niet voldaan. Het door appellante ingediende bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2005 kan dus niet geacht worden mede tegen het besluit van 31 maart 2006 gericht te zijn geweest. 5.4 Dit leidt het College tot de conclusie dat het bij het College aanhangige beroep ook niet mede gericht is tegen het besluit van 22 september 2006. 5.5 Aan een behandeling van het beroep tegen het besluit van 27 mei 2005 is intussen, nu de verminderde subsidietoekenning als gevolg van het besluit van 31 maart 2006 niet meer tot enig recht op subsidieuitbetaling kan leiden, het belang komen te ontvallen. Derhalve wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2007. w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas