Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0095

Datum uitspraak2007-07-03
Datum gepubliceerd2007-07-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3895 ZFW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Correctienota's. Spaarloon. Bepaling loongrensloon.


Uitspraak

06/3895 ZFW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 juni 2006, 05/2445 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft J.P. Boerman, registeraccountant te St. Michielsgestel, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2007. Voor appellante is J.P. Boerman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Naar aanleiding van een bij appellante uitgevoerde looncontrole heeft het Uwv aan appellante onder meer over de jaren 2000, 2001 en 2003 correctienota’s opgelegd. Bij besluit van 27 juni 2005 zijn deze nota’s na bezwaar gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen betreffende de vergoeding van proceskosten en griffierecht - het namens appellante tegen het besluit van 27 juni 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de correctienota over 2000, dat besluit in zoverre vernietigd en de correctienota van 22 april 2005 over 2000 herroepen. De rechtbank is met betrekking tot de jaren 2001 en 2003 tot het oordeel gekomen dat aan appellante op goede gronden correctienota’s zijn opgelegd. Daartoe heeft zij het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het Uwv dient te worden gelezen: “6. Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Zfw wordt met het oog op het al dan niet overschrijden van genoemde loongrens (onder meer) onder loon verstaan: “elke overeengekomen vaste, naar tijdsruimte en in geld vastgestelde uitkering welke de verzekerde als vergoeding voor zijn arbeid of gedurende de staking van de arbeid van zijn werkgever ontvangt, met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitkeringen of bestanddelen van zodanige uitkeringen”. 7. Bij Koninklijk besluit van 13 december 1972, Stb. 747 (als gewijzigd bij Koninklijke besluiten van 28 februari 1973, Stb. 95, van 26 oktober 1994, Stb. 767, van 15 september 1995, Stb. 458 en 20 december 2000, Stb. 622) is een dergelijke uitzondering gemaakt voor spaarloon. 8. In het Koninklijk besluit van 13 december 1972, zoals dat luidde in de jaren 2001 en 2003, is onder artikel 1, aanhef en sub c, vermeld dat loon, dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard ingevolge een spaarloonregeling, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, niet tot het loon behoort als bedoeld in artikel 3, vierde lid, sub a, van de Zfw. Evenals de Centrale Raad van Beroep (CRvB in zijn uitspraak van 17 november 2005 (LJN: AU6375) is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de door eiseres genoemde handleiding dit niet expliciet vermeldt, niet tot gevolg kan hebben dat het spaarloon wel tot het voor de beoordeling van de loongrens relevante loon wordt gerekend. Het beroep van eisers op het arrest van de HR van 3 januari 1990 – voor zover daarmee wordt gedoeld op het arrest als gepubliceerd in VN 1990, 911 en BNB 1990, 148, - dient te falen. In de zaak was immers sprake van een Toelichting op het aangiftebiljet die tot misverstanden aanleiding kon leiden èn van telefonisch onjuist verstrekte inlichtingen door de belastinginspectie, waarbij de HR overigens oordeelde dat de belastingadministratie in de regel niet door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting wordt gebonden.”. In hoger beroep is de juistheid van het oordeel van de rechtbank namens appellante bestreden. Daartoe is met een beroep op de rechtspraak van de Hoge Raad aangevoerd dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet heeft gehonoreerd. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat met betrekking tot de vaststelling van het loongrensloon als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Ziekenfondswet (ZFW) in het hiervoor genoemde Koninklijk Besluit, zoals dat luidde vanaf 1 januari 2001, duidelijk is bepaald dat het spaarloon niet tot het loon behoort als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de ZFW. In de door de belastingdienst en het Uwv uitgegeven Handleiding loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemers verzekeringen, waarop appellante zich heeft beroepen, is in algemene zin voorlichting gegeven over onder meer de heffing werknemersverzekeringen. Naar het oordeel van de Raad kon appellante aan het feit dat in de voor de jaren 2001 en 2003 van belang zijnde versies van deze Handleiding niet expliciet is vermeld dat het spaarloon bij de bepaling van het loongrensloon buiten beschouwing moet blijven, niet een rechtens te honoreren verwachting ontlenen dat het spaarloon wel tot het loongrensloon behoort. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het primair tot de verantwoordelijkheid van de werkgever behoort om voor de werknemersverzekeringswetten een juiste loonopgave te doen en dat het dan ook in het onderhavige geval op de weg van appellante lag om zich ervan te vergewissen of haar werknemers verplicht verzekerd zijn ingevolge de ZFW. Indien bij appellante na raadpleging van de relevante wet- en regelgeving als gevolg van het ontbreken van een passage over het spaarloon in de Handleiding niettemin onzekerheid was blijven bestaan over de vraag hoe het loon voor de toepassing van de ZFW diende te worden berekend, had zij hierover bij het Uwv nadere informatie kunnen en moeten inwinnen. Het beroep van appellante op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad van 3 januari 1990 kan niet slagen. In dat arrest is, voor zover hier van belang, overwogen dat de belastingadministratie in het algemeen niet door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting wordt gebonden en dat voor afwijking van deze regel slechts plaats is ingeval een belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt, doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. De Raad kan appellante niet volgen in haar opvatting dat zich in haar geval de hier bedoelde uitzonderingssituatie voordoet. In de eerste plaats kan naar het oordeel van de Raad het ontbreken van een passage over het spaarloon in de Handleiding niet worden aangemerkt als het verstrekken van onjuiste voorlichting van de zijde van het Uwv. In het verlengde hiervan kan evenmin worden gezegd dat appellante niet had behoeven te beseffen dat het spaarloon niet tot het loongrensloon behoorde. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2007. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) D. Olthof. JK/11072007