
Jurisprudentie
BB0062
Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-07-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2349 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2349 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/2349 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 maart 2005, 03/19 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Bakker, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 29 mei 2002 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
23 juli 2002 herzien en nader bekerend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%. Bij besluit van 25 november 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 mei 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de schatting is gebaseerd op de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waarin de belastbaarheid van appellante per 23 juli 2002 is vastgelegd. De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van de door de rechtbank benoemde deskundige, de psychiater R. Graveland, die heeft geconcludeerd dat appellante, rekening houdend met de op de FML weergegeven beperkingen en de door hem gegeven aanvullende beperkingen, geschikt was voor de haar voorgehouden functies. De rechtbank is met de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat voor de door de deskundige Graveland gewenste aanscherping van de FML, behoudens de aanscherping op het aspect leidinggeven, onvoldoende grond is. In de door appellante overgelegde rapportage van de psychiater C.F. Oterdoom heeft de rechtbank geen naar behoren objectief medisch verantwoorde opvatting voor het aannemen van een urenbeperking aangetroffen. De door appellante ter zitting van de rechtbank overgelegde stukken, waaronder een besluit van 4 februari 2005, inhoudende dat appellante behoort tot de doelgroep van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten, nu niet is gebleken dat het onderliggende advies betrekking heeft op de datum in geding 23 juli 2002. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd op drie functies, vermeld in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 februari 2005. De met deze functies verbonden belasting gaat de belastbaarheid van appellante, rekening houdend met de toegevoegde beperking op het aspect leidinggeven, niet te boven. De rechtbank is dan ook van oordeel, mede gelet op het rapport van de deskundige Graveland van
29 januari 2004, dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Nu het Uwv eerst in beroep een nadere toelichting heeft gegeven op de geschiktheid van de functies, heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraken van deze Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716 en volgende) het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten, met beslissingen op grond van de artikelen 8:73, 8:74 en 8:75 van de Awb.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Deze houden, samengevat, in dat zij als gevolg van haar recidiverende psychische klachten niet in staat is te achten de voor haar geselecteerde functies fulltime te verrichten en dat de functies bovendien gezien haar beperkingen naar hun aard niet geschikt voor haar zijn. In aanvulling daarop stelt zij zich op het standpunt dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, nu de rechtbank niet is ingegaan op de door haar overgelegde rapportage van de psychiater M.R.A. Santana e.v. Kloek van 18 maart 2004. Voorts is appellante van mening dat de rechtbank het WSW-advies ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, nu volstrekt duidelijk is dat in haar klachten de laatste jaren geen verandering is gekomen en zeker niet gesteld kan worden dat zij op het moment dat het advies werd uitgebracht (nog) ernstiger beperkt was dan op 23 juli 2002. Appellante houdt staande dat met het advies tevens vaststaat dat zij niet in staat is tot het verrichten van de aan de schatting ten grondslag liggende functies, en dat de schatting ieder realiteitsgehalte ontbeert.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De door de rechtbank geraadpleegde deskundige Graveland heeft op basis van een gedegen onderzoek, waarbij inlichtingen van behandelaars van appellante zijn betrokken, de conclusie getrokken dat appellante op de datum in geding werkzaamheden moest kunnen verrichten zoals door de verzekeringsartsen ingeschat. In zijn laatste rapport, ingekomen bij de rechtbank op 31 augustus 2004, heeft hij expliciet de conclusie gehandhaafd dat appellante, ook met de door hem aangenomen beperkingen, in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te verrichten. In dat rapport is hij ook ingegaan op eerdergenoemd rapport van de psychiater Santana, dat niet heeft geleid tot een wijziging in de conclusies van zijn eerdere rapportage. De conclusie van de deskundige met betrekking tot de geschiktheid voor de functies komt overeen met de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De Raad ziet geen reden deze niet te volgen. Voorts heeft de rechtbank op goede gronden de stukken betreffende de beoordeling in het kader van de WSW buiten beschouwing gelaten, nu appellante haar stelling dat haar toestand op de datum van die beoordeling gelijk, althans niet slechter, was dan op de datum hier in geding, niet met medische gegevens heeft onderbouwd, terwijl voorts niet blijkt waarop het WSW-advies is gebaseerd. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
De schatting is gebaseerd op de drie functies commercieel-administratief medewerker (sbc-code 516110), acquisiteur/verkoper (sbc-code 516180) en vleeswarenmaker/slachter (sbc-code 271070) en daarnaast zijn nog functies geselecteerd als heftruckchauffeur, typist/datatypist, machinebediende en telefonist/receptionist/typist. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat met name in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 februari 2005 afdoende is gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn te achten. Daarbij onderschrijft de Raad de opmerking van de bezwaararbeidsdeskundige dat weliswaar twijfel rijst over de passendheid van de functie vleeswarenmaker/slachter, maar dat, waneer deze vervalt, daarvoor de - zonder meer passende - functie van heftruckchauffeur in de plaats komt, hetgeen geen consequenties heeft voor de uitkomst van de schatting.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, als voorzitter en M.C.M. van Laar en
E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) Ch. van. Voorst.
(get.) M.R.S. Bacon.
JL