Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0002

Datum uitspraak2007-07-19
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers06/9368
Statusgepubliceerd


Indicatie

Parkeerbelasting. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de intentie had pakjes op te halen met zijn auto en dat deze op te halen pakjes tezamen van voldoende omvang waren om het ophalen hiervan te kunnen kwalificeren als het laden van zaken in de zin van artikel 225 lid 2 van de Gemeentewet. De enkele omstandigheid dat de pakjes niet voorhanden waren, is onvoldoende om aan de handelwijze van eiser deze kwalificatie te onthouden.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/9368 Uitspraakdatum: 19 juli 2007 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X , wonende te Z, eiser, en de directeur van de dienst belastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 8 augustus 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 13 juni 2006. Zitting Bij het onderzoek ter zitting van 16 juli 2007 te Amsterdam is verschenen en gehoord eiser, X, alsmede verweerder A. Gronden 1. Eiser heeft op 13 juni 2006 een auto van het merk Opel met het kenteken AA-BB-00 geparkeerd aan de a-straat te Z, ter hoogte van huisnummer 16. Toen bij controle aan de auto bleek dat de ter plaatse verschuldigde parkeerbelasting niet was betaald, is om 11.43 uur de in het geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd. 2. Eiser heeft de auto daar neergezet om een tiental pakjes op te halen bij een bedrijf dat gelegen is tegenover de plaats waar zijn auto stilstond. Na aankomst bleek eiser dat de pakjes niet voorhanden waren. 3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 4. Tussen partijen is niet in geschil, het voorlopig oordeel van de rechtbank gehoord hebbende, dat de door eiser op te halen pakjes tezamen genomen van voldoende omvang waren om te kunnen worden aangemerkt als het laden van zaken in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet. Partijen houdt slechts verdeeld de vraag of de omstandigheid dat de pakjes die eiser wilde ophalen niet voorhanden waren, verhindert dat sprake is van het laden van zaken in vorenbedoelde zin. 5. De enkele omstandigheid dat de pakjes na aankomst door eiser niet voorhanden waren is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan de handelwijze van eiser de kwalificatie van laden in de onder 4 vermelde zin te onthouden, zeker nu, naar tussen partijen niet in geschil is, eiser aan zijn intentie om pakjes op te halen reeds een begin van uitvoering had gegeven. Proceskosten Nu het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 18,92 (reiskosten openbaar vervoer). Beslissing: De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de naheffingsaanslag, - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 18,92 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan eiser te vergoeden, en - gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht van € 38 aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 19 juli 2007 en in het openbaar uitgesproken door mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.