Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9913

Datum uitspraak2007-04-25
Datum gepubliceerd2007-07-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers248101 / HA ZA 05-2945
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conventie: erfdienstbaarheid; vordering tot onverkorte naleving erfdienstbaarheid; onrechtmatige daad. Reconventie: vordering tot wijziging inhoud van de erfdienstbaarheid.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 248101 / HA ZA 05-2945 Uitspraak: 25 april 2007 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], gevestigd te [woonplaats], eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. J.G.A. van Zuuren, advocaat mr. D.M.G. Schuurmans te Den Haag, - tegen - 1. [gedaagde 1] 2. [gedaagde 2], beiden wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, procureur mr. E. Manders, advocaat mr. G.M. Kerpestein te Amsterdam. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk (in enkelvoud) "[gedaagden]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 10 oktober 2005 - akte aan de zijde van [eiseres] d.d. 2 november 2005, houdende producties; - conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 30 november 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 12 januari 2006; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [gedaagden] overgelegde producties. 2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 Bij notariële akte van 17 oktober 1968, ingeschreven in de openbare registers op 18 oktober 1968, is de onroerende zaak, bestaande uit het huis, genaamd [eiseres], met erf, grond en verdere aanhorigheden, staande en liggende te [woonplaats], gemeente Zuid-Holland, aan de Oude Nieuwlandseweg, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie B, nummer 1003, gescheiden en verdeeld tussen de familieleden die toentertijd het onroerend goed gezamenlijk in eigendom hadden. Het perceel is verdeeld in een perceel A en een perceel B. Perceel A is thans eigendom van [gedaagden] en perceel B is thans eigendom van [eiseres]. 2.2 Bij de onder 2.1. bedoelde notariële akte zijn erfdienstbaarheden gevestigd. De notariële akte houdt hierover het volgende in: “B. Bij deze worden gevestigd de volgende erfdienstbaarheden, te weten: 1.a. op het hiervoor vermelde perceel A zal niet anders mogen worden gebouwd dan een ééngezinshuis of zomerhuis(je), of twee huizen onder één kap; b. … c. op perceel B mag niet verder gebouwd worden dan een normale uitbouw of herbouw van het bestaande huis; … 2. Ten laste van voormeld perceel B (…) en ten behoeve van voormeld perceel A (…) wordt bij deze als erfdienstbaarheid gevestigd: a. het recht van weg naar- en van de [weg], voor wat betreft een strook grond ter breedte van ongeveer vijf meter gerekend vanaf de kadastrale oostgrens, strekkende aan- en langs de oostzijde van voormeld perceel B, als lijdend erf, welke strook grond een zandweg moet blijven en niet mag worden verhard met asphalt of bestrating, welke erfdienstbaarheid wordt gevestigd onder bepaling: 1. dat het onderhoud van bedoelde strook grond voor rekening van is van de eigenares van het heersend erf; 2. dat ter afsluiting van bedoelde strook grond door en voor rekening van de eigenares van het heersend erf aan de [weg] een hek of anderszins zal worden geplaatst en onderhouden, welke afsluiting de eigenares, naar zij op zich neemt, steeds afgesloten (op slot) zal houden, wanneer zij niet op het heersend erf verblijft; 3. … b. het recht tot het leggen, hebben, in bedrijfsvaardige toestand houden, zonodig vervangen, herstellen, of verwijderen van leidingen en kabels voor de aansluiting van electriciteit, gas, water, televisie, radio, telefoon, riolering en dergelijke, in de ruimste zin genomen, in de hiervoor onder B.2.a. vermelde strook grond, en daartoe de nodige werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten in, op of boven die strook grond; komende één en ander voor rekening van de eigenares van het heersend erf. Bouwen, uitbreiding van bebouwing en beplanting op perceel A houdt geen ongeoorloofde verzwaring in van de hiervoor onder B2a en b gevestigd erfdienstbaarheden. …” De in de notariële akte onder B2a genoemde strook grond wordt hierna als het overpad aangeduid. 2.3 Op perceel A heeft een zomerhuisje gestaan dat door [gedaagden] voor recreatieve doeleinden werd gebruikt. [gedaagden] heeft eind 2003 aan de gemeente Goedereede vergunning gevraagd om het zomerhuis op perceel A te mogen slopen en te vervangen door een voor permanent gebruik bedoelde woning. Op 27 april 2004 heeft de gemeente Goedereede aan [gedaagden] daarvoor een bouwvergunning verleend. [eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergunningsaanvraag van [gedaagden] noch tegen het (voornemen tot het) verlenen van de vergunning door de gemeente. 2.4 De werkzaamheden voor de bouw van de permanent bedoelde woning op perceel A zijn eind augustus 2004 gestart. 2.5 Op 28 augustus 2004 is het overpad verhard met puin en stenen. Op 31 januari 2005 dan wel 1 februari 2005 werden twee partijen stenen op het overpad gestort door een vrachtwagen. Op 5 juli 2005 is het overpad door [gedaagden] verhard. 3 De vordering in conventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen - tot betaling van een bedrag van € 26.863,=, te vermeerderen met de kosten van juridisch advies na 19 september 2005 en - tot onverkorte naleving van de in 1968 gevestigde erfdienstbaarheid van overpad en ongedaanmaking van de daarmee strijdige verharding van dit overpad met puin en stenen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, te rekenen vanaf acht dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagden] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 [gedaagden] heeft onrechtmatig het overpad verhard. [eiseres] heeft voor verharding van het overpad geen toestemming gegeven. Ingevolge de bepalingen van de notariële akte dient het overpad een zandpad te blijven. 3.2 [gedaagden] heeft ook overigens onrechtmatig gehandeld. Bij de in opdracht van [gedaagden] gestarte bouw van de woning op perceel A zijn op het perceel van [eiseres] ter plaatse van het overpad en daarbuiten vernielingen aangericht. De vernielingen bestonden uit het verwijderen van struiken, het snoeien respectievelijk kappen van bomen, in totaal circa tien stuks, en het op diverse plaatsen kapot rijden van het grasveld. 3.3 [gedaagden] dient de schade als gevolg van zijn onrechtmatige daad te vergoeden. De schade bestaat uit de volgende posten: 1. Kosten onderlinge communicatie € 1.000,= 2. Kilometerkosten certificaathouders voor bezoeken overleg bijeenkomsten € 3.114,= 3. Kilometerkosten toezicht terrein, overleg adviseurs, leveranciers e.d. [woonplaats] € 800,= 4. Kilometerkosten mediationbijeenkomsten € 780,= 5. Vrije dagen t.b.v. mediationbijeenkomsten € 650,= 6. Advies consulent Landschapsbeheer Zuid-Holland € 648,= 7. Kosten herstel beplanting langs de straatweg (groensingel) en langs de afscheiding terrein 21 a geraamd op € 5.000,= Totaal kosten € 11.992,= 3.4 De kosten van juridisch advies tot 19 september 2005 bedragen € 14.871,=. 4 Het verweer in conventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres] in de kosten van het geding. [gedaagden] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 [gedaagden] was jegens de gemeente Goedereede ingevolge artikel 2.5.3. van de toepasselijke bouwverordening verplicht om de verbindingsweg te (doen) verharden. 4.2 Tijdens de mediation is overeengekomen dat het overpad verhard mocht worden. 4.3 De weigering van [eiseres] ten aanzien van de verharding van de verbindingsweg is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De opstelling van [eiseres] is niet redelijk omdat de verharding al deels had plaatsgevonden en door [eiseres] was gedoogd. Omdat de bouw van de woning van [gedaagden] concrete vormen begon aan te nemen, moesten vrachtauto’s van en naar de woning van [gedaagden] kunnen komen. 4.4 [gedaagden] betwist dat hij vernielingen aan de begroeiing van [eiseres] heeft aangericht. Alleen de begroeiing op het uitgezakte deel van de schurveling is weggehaald. 4.5 De gemeente heeft in december 2004 bomen gekapt, dat was niet in opdracht van [gedaagden]. De boomstronken, zichtbaar op door [eiseres] overgelegde foto’s, staan op gemeentegrond. 4.6 [gedaagden] betwist dat door hem schade, bestaande uit sporen in het gras van [eiseres] en het kappen van boompjes aan de voet van de schurveling en het zogenoemde optrekken en in oude toestand brengen van de schurveling, is toegebracht op het perceel van [eiseres]. [gedaagden] stelt dat, voor zover deze schade heeft bestaan, deze is veroorzaakt door een hulppersoon van [eiseres], te weten het door [eiseres] ingehuurde hoveniersbedrijf. Ten aanzien van de sporen in het gras stelt [gedaagden] dat door zijn toedoen thans geen sporen zichtbaar meer zijn. 4.7 [gedaagden] heeft op grond van het bepaalde in artikel 5:75, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het recht om op het dienende erf werken aan te brengen die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn. 4.8 [gedaagden] betwist naast de aansprakelijkheid voor de schade, het bestaan en de hoogte van de diverse schadeposten als genoemd onder 3.3 en 3.4. 5 De vordering in reconventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - de tussen partijen overeengekomen erfdienstbaarheid zoals vastgelegd bij notariële akte d.d. 18 oktober 1968 in dier voege te wijzigen dat de frase “… , welke strook grond een zandweg moet blijven en niet mag worden verhard met asphalt of bestrating … ” komt te vervallen en dat onder B2a sub 3 onder b na het woord “riolering” daaraan wordt toegevoegd, “straatverlichting, ”; - te bepalen dat dit vonnis daartoe zal worden ingeschreven in de openbare kadasters; - met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding. Aan deze vordering heeft [gedaagden] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 5.1 Krachtens het bepaalde in artikel 5:80 BW dient in de op 18 oktober 1968 verleden notarieel verleden erfdienstbaarheid in de betreffende notariële akte te worden geschrapt de zinsnede: “… , welke strook grond een zandweg moet blijven en niet mag worden verhard met asphalt of bestrating … ”. Er is sprake van diverse onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van [gedaagden] kan worden gevergd. De onvoorziene omstandigheden betreffen het gegeven dat a) de vakantiewoning op perceel B (de rechtbank begrijpt: perceel A) werd gewijzigd in een woning voor permanent gebruik; b) op grond van artikel 2.5.3. van de gemeentelijke bouwverordening wegverharding dwingend staat voorgeschreven en c) de wegverharding op landschappelijk verantwoorde wijze kan worden gerealiseerd. 5.2 Het aanbrengen van verlichting is noodzakelijk teneinde de veiligheid van de gebruikers van het overpad te kunnen waarborgen. 5.3 De wijziging is van belang voor de waarde van het perceel en in het belang van het gebruik van het perceel door rechtsopvolgers. 6 Het verweer in reconventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding. Naast hetgeen [eiseres] in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd: Aan [gedaagden] is ten onrechte een bouwvergunning verleend. 7 De beoordeling in conventie 7.1 Tussen partijen is de plaats van het overpad niet in geschil. Ter comparitie is namens [eiseres] medegedeeld dat het pad mag blijven lopen zoals het thans loopt en dat [eiseres] geen probleem heeft met de breedte van dat overpad. 7.2 Vaststaat (zie onder 2.5) dat het overpad door [gedaagden] is verhard. [eiseres] stelt dat [gedaagden] door het verharden van het overpad zonder de toestemming van [eiseres] daartoe te hebben verkregen onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagden] heeft de stelling dat hij onrechtmatig heeft gehandeld gemotiveerd betwist. 7.3 [gedaagden] stelt dat hij op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 5:75 BW het recht heeft om op het dienende erf werken aan te brengen die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] geen recht heeft het overpad te verharden. Artikel 5:75 BW regelt de bevoegdheden en verplichtingen van de eigenaar van het heersende erf, in casu dus van [gedaagden]. In het tweede lid van artikel 5:75 BW wordt, bij toepassing van het artikel op de onderhavige zaak, bepaald dat [gedaagden] bevoegd is op het erf van [eiseres] alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is, met inbegrip van het aanbrengen van gebouwen, werken en dergelijke. Dat brengt met zich dat [gedaagden] in beginsel bevoegd is een verharding van het overpad aan te brengen. Echter, ingevolge het vijfde lid van artikel 5:75 BW kan van de eerste vier leden van het artikel afgeweken worden in de akte van vestiging. Het tweede lid van artikel 5:75 BW behelst derhalve zogenoemd regelend recht. In casu is in 1968 overeengekomen dat het overpad een zandweg moet blijven en niet verhard mag worden. Deze bepaling in de akte van de erfdienstbaarheid gaat vóór de regelende bepaling in het tweede lid van voormeld artikel. [gedaagden] kan in de onderhavige procedure op het tweede lid van artikel 5:75 BW geen beroep doen. 7.4 [gedaagden] heeft voorts gesteld dat de verharding van het overpad geen onrechtmatige daad oplevert door te stellen dat tijdens de mediation tussen partijen is overeengekomen dat het overpad verhard mocht worden. [eiseres] heeft dat betwist. Niet in geschil is dat het mediationproces is afgebroken. [gedaagden] heeft als productie 8 en 9 bij zijn conclusie van antwoord een tweetal emailberichten van respectievelijk [persoon 1], secretaris van [eiseres], en [persoon 2], mediator, overgelegd. [eiseres] heeft de inhoud van de emailberichten niet betwist. Uit de emailberichten blijkt dat de mediationonderhandelingen niet tot een vaststellingsovereenkomst hebben geleid. Het is een feit van algemene bekendheid dat de toezeggingen die tijdens die onderhandelingen zijn gedaan, gericht zijn op verdere onderhandelingen en eventueel te zijner tijd op een vastlegging daarvan in een vaststellingsovereenkomst, alsmede dat die toezeggingen deel uitmaken van een groter geheel van afspraken. Die toezeggingen kunnen derhalve in beginsel in het kader van een andere procedure dan de mediationprocedure niet als een punt van overeenkomst naar voren gebracht worden. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel leiden. 7.5 De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] door het pad te verharden zonder toestemming van [eiseres] in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld. Immers, in de akte van erfdienstbaarheid is vastgelegd dat het overpad een zandpad moet blijven. Daarnaast brengt de goede trouw die tussen buren dient te gelden, met zich dat in het onderhavige geval [gedaagden] gehouden was over de verharding van het overpad met de wederpartij in overleg te treden. [gedaagden] heeft aangevoerd dat [eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bouw van de woning, en evenmin tegen de verstrekking van een vergunning voor die bouw. [eiseres] heeft erkend dat zij daartegen geen bezwaar heeft aangetekend. Voor zover [gedaagden] met zijn verweer bedoelt aan te voeren dat omdat [eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt, hij, [gedaagden], met de verharding van het overpad niet onrechtmatig heeft gehandeld, kan dat verweer niet slagen. Immers, het enkele gegeven dat [eiseres] geen - bestuursrechtelijk - bezwaar heeft gemaakt tegen de bouw van de woning kan overleg niet vervangen en houdt in het bijzonder niet in dat [eiseres] daarmee toestemming geeft voor de verharding van het overpad. 7.6 [gedaagden] stelt bij wijze van verweer dat artikel 2.5.3. van de bouwverordening van Goedereede gebiedt dat de verbindingsweg wordt verhard. [eiseres] heeft dit bij haar bekende verweer reeds bij dagvaarding gemotiveerd betwist. [eiseres] stelt dat artikel 2.5.3 geen verplichting inhoudt tot het verharden van de verbindingsweg. Het artikel regelt slechts of een bouwvergunning kan worden verleend, gelet op de systematiek van de betreffende wetgeving. In casu had het verlenen voor een bouwvergunning zonder een ontheffing voor de in de bouwverordening gestelde eisen aan de verbindingsweg niet kunnen plaatsvinden, gelet op het ontbreken van een verharde verbindingsweg, aldus [eiseres] in haar dagvaarding. [gedaagden] heeft tegenover de gemotiveerde stelling van [eiseres] in zijn conclusie van antwoord slechts gesteld dat het artikel een verplichting inhoudt. Hij is niet ingegaan op de stelling van [eiseres] dat artikel 2.5.3. gelet op de systematiek van de wetgeving geen gebod tot het verharden van een verbindingsweg inhoudt. De enkele omstandigheid dat de bouwverordening eisen stelt, neemt de onrechtmatigheid van schending van de erfdienstbaarheid niet weg. [gedaagden] had immers ook kunnen afzien van de bouw. Reeds hierom wordt het verweer van [gedaagden] dienaangaande als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Ook overigens is door [gedaagden] niets gesteld op grond waarvan de bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening leiden tot het oordeel dat het verharden van het overpad door [gedaagden] geen onrechtmatige daad jegens [eiseres] oplevert. Gesteld noch gebleken is in het bijzonder dat in de aanvraag tot vergunning, dan wel in de beschikking tot het verlenen van de bouwvergunning door [gedaagden] is aangegeven dat ingevolge de toepasselijke bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordening, het overpad verhard zou (moeten) worden. Gelet op het feit dat vaststaat dat [eiseres] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanvraag en verlening van tot een bouwvergunning, zou in laatstgenoemd geval het verharden niet, althans niet zonder meer onrechtmatig geweest. Immers, [eiseres] zou dan redelijkerwijs op de hoogte hebben kunnen zijn van de implicaties van het verlenen van de bouwvergunning, te weten dat het overpad verhard moest worden, zodat uit het uitblijven van bezwaar daartegen door [gedaagden] kon worden opgemaakt dat zij hem niet strikt aan de erfdienstbaarheid zal houden. Nu, op basis van (het ontbreken van) de stellingen op dat punt ervan moet worden uitgegaan dat die situatie zich niet heeft voorgedaan, moet geconcludeerd worden dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld. 7.7 [eiseres] heeft gevorderd dat de verharding van het overpad op verbeurte van een dwangsom ongedaan zal worden gemaakt. [eiseres] vordert onverkorte naleving van de bepalingen van de in 1968 gevestigde erfdienstbaarheid. Gelet op hetgeen hierna in reconventie zal worden overwogen, zal de vordering te zijner tijd op dit punt worden afgewezen. 7.8 Hierboven is vastgesteld dat [gedaagden] jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door het overpad zonder toestemming daartoe van [eiseres] te verharden. De rechtbank overweegt ten aanzien van de in dat kader opgevoerde schadeposten het volgende. [eiseres] heeft ter comparitie aangegeven dat schadeposten ter zake van kilometervergoedingen, communicatiekosten en het opnemen van vrije dagen in verband met de mediationbijeenkomsten (nog) niet ten laste van [eiseres] zijn gebracht. Namens [eiseres] is gesteld dat zodra [eiseres] weer financiële armslag heeft, deze kosten bij haar in rekening zullen worden gebracht. [eiseres] heeft echter niet gesteld dat zij in de toekomst die financiële armslag zal krijgen, zodat geenszins vaststaat dat de betreffende kostenposten ooit daadwerkelijk ten laste van [eiseres] zullen worden gebracht. Reeds hierom kunnen deze posten niet als schade voor de vastgestelde door [gedaagden] gepleegde onrechtmatige verharding, en zoals hierna zal worden overwogen - indien en voor zover zulks door bewijslevering zijdens [eiseres] vast zal komen te staan - evenmin als kosten ten gevolge van door [gedaagden] aangerichte vernielingen. Ook overigens betreft de hier door [eiseres] opgevoerde schade kosten die voor rekening van [eiseres] dienen te blijven, nog daargelaten dat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. De omstandigheid dat de rechtsvorm van [eiseres] een stichting is, waarvan meerdere natuurlijke personen certificaathouder zijn, brengt met zich dat deze personen voor overleg en dergelijke kilometerkosten en communicatiekosten maken. Deze omstandigheid brengt wellicht extra kosten voor de certificaathouders met zich op het gebied van overleg met betrekking tot aangelegenheden van de stichting. De rechtbank oordeelt dat deze door [eiseres] gevorderde kosten redelijkerwijs niet als een gevolg van de onrechtmatige wegverharding en/of vernielingen als schade aan [gedaagden] toe te rekenen vallen, omdat deze zijn toe te rekenen aan de uitsluitend binnen de risicosfeer van [eiseres] vallende wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft georganiseerd. 7.9 [gedaagden] heeft de hoogte van het factuurbedrag dat gemoeid was met het inwinnen van het advies van de consulent van Landschapsbeheer Zuid-Holland ten bedrage van € 648,= niet betwist. Hij betwist wel dat het betreffende advies betrekking had op en noodzakelijk was voor het onderhavige geschil. [eiseres] heeft tegen dit gemotiveerde verweer geen nadere stelling ingenomen. [eiseres] heeft aldus haar stelling ter zake deze schadepost onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De vordering ter zake van deze schadepost kan mitsdien niet worden toegewezen. 7.10 [eiseres] stelt voorts dat [gedaagden] door het aanrichten van vernielingen op het perceel van [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagden] heeft de stelling dat hij onrechtmatig heeft gehandeld gemotiveerd betwist. 7.11 [eiseres] stelt dat op 10 september 2004 is geconstateerd dat bomen gekapt zijn en dat die bomen door de aannemer van [gedaagden] zijn verwijderd. [gedaagden] heeft ter comparitie betwist dat in zijn opdracht bomen zijn gekapt langs de schurveling. Hij stelt dat in december 2004 wel bomen door de gemeente zijn gekapt, maar dat deze bomen zich op gemeentegrond bevonden. [gedaagden] stelt dat hij slechts beplanting die zich in het uitgezakte deel van de schurveling bevond, heeft verwijderd. In september/oktober 2004 is jong opschot, dat wil zeggen struikjes met een doorsnee van zo’n tien centimeter, langs de schurveling, overhangende takken en onkruid en jong opschot bij de ingang verwijderd, aldus [gedaagden]. [gedaagden] heeft voorts aangevoerd dat de vernielingen aan het gras en de gaten in de schurveling zijn aangericht door het door [eiseres] ingehuurde hoveniersbedrijf, Mata. [eiseres] heeft gesteld dat de kosten van herstel van beplanting een bedrag van € 5.000,= betreffen. [gedaagden] heeft betwist dat de kosten van herstel € 5.000,=- bedragen en dat die kosten door [eiseres] zijn betaald. Ter comparitie heeft [eiseres] haar stelling dat de kosten van herstel € 5.000,= bedragen nader onderbouwd. [eiseres] stelt dat de herstelkosten bestaan uit de aanschaf van ongeveer 10 bomen van € 300,= à € 500,= per stuk, vervoer naar [woonplaats], benodigd materieel, plantwerkzaamheden en arbeidsuren over 2 dagen. Aangezien [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stellingen, dient zij – volgens de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – het bewijs van haar stelling dat a) [gedaagden] vernielingen aan het perceel van [eiseres] heeft aangericht, welke vernielingen bestaan uit het verwijderen van struiken, het snoeien respectievelijk kappen van bomen, in totaal circa tien stuks, en kapot rijden van het grasveld van [eiseres] en het bewijs van haar stelling dat b) de herstelkosten bestaan uit de aanschaf van ongeveer 10 bomen ad € 300,= a € 500,= per stuk, vervoer naar [woonplaats], benodigd materieel, plantwerkzaamheden en arbeidsuren over 2 dagen, in totaal betreffende een bedrag van € 5.000,=, te leveren. Voor wat betreft bewijsthema a) is verwijderen van jong opschot naar het oordeel van de rechtbank geen vernieling die [gedaagden] schadeplichtig maakt. Voorts zijn uiteraard acties van derden (de gemeente dan wel hulppersonen van [eiseres]) niet aan [gedaagden] toe te rekenen. Voor wat betreft bewijsthema b) geldt dat het moet gaan om een concrete schadeberekening, waarbij de daadwerkelijk door [eiseres] geleden schade wordt aangegeven. Schriftelijk bewijs ligt - in elk geval als voornaamste bewijsmiddel - voor de hand. De rechtbank wijst voorts op de mogelijkheid van het leveren van bewijs door het in het geding brengen van ondertekende getuigenverklaringen die in aanwezigheid van de procureurs (raadslieden) van beide partijen buiten de rechtbank om tot stand zijn gekomen, met inachtneming van de Regeling Inzake Kantoorverklaringen, vastgesteld op 15 januari 2004 door de Raad van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam. 7.12 Iedere verdere beslissing in conventie zal tot na de bewijslevering worden aangehouden. in reconventie 7.13 [gedaagden] heeft gevorderd dat de bepalingen van de erfdienstbaarheid zullen worden aangepast in die zin dat het verbod op verharding van het overpad komt te vervallen en het aanbrengen van verlichting wordt toegestaan. Een wijziging van de inhoud van de erfdienstbaarheid is slechts mogelijk in geval van onvoorziene omstandigheden, waarbij het moet gaan om omstandigheden die ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid niet door partijen zijn voorzien. Voorts moet de wijziging van dien aard zijn dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [eiseres] kan worden gevergd. Ten slotte kan de wijziging slechts met succes gevorderd worden als die wijziging het herstel van de mogelijkheid tot uitoefening van de erfdienstbaarheid tot doel heeft dan wel als die wijziging het belang dient dat partijen ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid op het oog hadden. 7.14 Vaststaat dat de woning van [gedaagden] tot de sloop ervan als zomerhuis werd gebruikt. [gedaagden] heeft aangevoerd dat de verbouwing van zijn huis tot een woning voor permanent gebruik een intensiever verkeer van en naar de woning van [gedaagden] met zich brengt. Dit intensievere verkeer was ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid onvoorzien en vereist verharding van het overpad. [eiseres] heeft deze stellingen van [gedaagden] niet betwist. De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van de stellingen van [gedaagden]. [gedaagden] stelt dat in het advies van de consulent van het Landschapsbeheer Zuid-Holland wegverharding wordt geadviseerd en [eiseres] met de inhoud van dat advies akkoord gaat. [gedaagden] heeft voorts gesteld dat verharding van het overpad beschadiging van de grond ter plaatse voorkomt. Nu [eiseres] deze stellingen van [gedaagden] niet heeft betwist wordt van de stelling van [gedaagden] op deze punten rechtens uitgegaan. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat haar belang gelegen is in het landschappelijke karakter van haar perceel. Gelet op dit door [eiseres] aangegeven belang moet in het licht van de hierboven onbetwiste stellingen van [gedaagden] worden geconcludeerd dat met de gevorderde wijziging het oorspronkelijke belang, te weten het landschappelijk belang, wordt hersteld, welke wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [eiseres] kan worden gevergd. Gesteld noch gebleken is dat verharding van het overpad voor het dienende erf een onevenredige belasting zou vormen. De rechtbank zal dan ook overgaan tot de gevorderde wijziging van de erfdienstbaarheid in die zin dat de zinsnede: “… , welke strook grond een zandweg moet blijven en niet mag worden verhard met asphalt of bestrating … ” wordt geschrapt. De rechtbank zal voorts bepalen dat deze wijziging in de openbare registers zal worden ingeschreven. 7.15 De tekst van de erfdienstbaarheid behelst verder onder B2a2 een bepaling betreffende een hek ter afsluiting van het overpad. [gedaagden] heeft een dergelijk hek geplaatst aan het begin van het overpad. Dit hek is ter comparitie in discussie geweest. [eiseres] wil namelijk over een set sleutels van het hek beschikken, terwijl [gedaagden] geen set sleutels aan [eiseres] wil afstaan. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van het hek het volgende. [eiseres] stelt dat de oorspronkelijke afspraak was dat het perceel ook op de plaats van het hek voor haar toegankelijk bleef. [eiseres] heeft echter nagelaten deze stelling nader te onderbouwen, terwijl daarvan overigens niets blijkt uit de bepalingen van de erfdienstbaarheid. Integendeel, in de bepalingen van de erfdienstbaarheid staat slechts dat [gedaagden] bevoegd is een hek te plaatsen, waarbij is bepaald dat [gedaagden] bij zijn afwezigheid het hek op slot dient te houden. In de bepalingen is niets opgenomen met betrekking tot het afgeven van een sleutel van het hek. De stelling dat partijen afgifte van een set sleutels destijds zijn overeengekomen, treft derhalve als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd geen doel. Overigens is door [eiseres] niet betwist de stelling van [gedaagden] dat [eiseres] een eigen ingang heeft, die ook altijd door de certificaathouders van [eiseres] gebruikt wordt om op het perceel te komen. [eiseres] heeft niet aannemelijk weten te maken welk belang zij heeft bij toegang tot het hek, zodat ook om deze reden geen verplichting van [gedaagden] tot afgifte van een set sleutels aan [eiseres] bestaat. 7.16 De vordering van [gedaagden] voor zover het de verlichting betreft, luidt dat in de bepalingen van de erfdienstbaarheid onder B2a sub 3 onder b na het woord “riolering” wordt toegevoegd “, straatverlichting, ”. Bij letterlijke lezing van de bepalingen van de erfdienstbaarheid indachtig de door [gedaagden] in het petitum van de vordering gebruikte formulering op dit punt vordert [gedaagden] hier derhalve dat hij het recht heeft in de strook grond leidingen en kabels voor de aansluiting van straatverlichting te leggen, hebben en dergelijke. Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, waarbij punt van geschil is geweest of verlichting langs of in het overpad mocht worden aangelegd, behelst de vordering van [gedaagden] op dit punt onduidelijkheden. Immers, met de gevorderde wijziging wordt niet de mogelijkheid geopend om verlichting in of op het overpad aan te brengen, terwijl het daadwerkelijk aanbrengen van verlichting bestaande uit kleine paaltjes het doel van [gedaagden] lijkt te zijn. Uitgangspunt dient in ieder geval te zijn dat de verlichting, gelet op de beider belangen van partijen, niet hoger dan ongeveer 15 centimeter boven de grond zal dienen te zijn. Om proceseconomische redenen zal [gedaagden] in de gelegenheid worden gesteld zijn vordering op dit punt nader toe te lichten bij conclusie na de thans nog te houden enquête in conventie dan wel schriftelijke bewijslevering. [eiseres] kan daarop te zijner tijd bij antwoordconclusie reageren. 8 De beslissing De rechtbank, in conventie alvorens verder te beslissen, draagt [eiseres] op het bewijs van haar stelling dat [gedaagden] vernielingen aan het perceel van [eiseres] heeft aangericht, welke vernielingen bestaan uit het verwijderen van struiken, het snoeien respectievelijk kappen van bomen, in totaal circa tien stuks, en het kapot rijden van het grasveld van [eiseres]; draagt [eiseres] op het bewijs van haar stelling dat de herstelkosten bestaan uit de aanschaf van ongeveer 10 bomen van € 300,= à € 500,= per stuk, vervoer naar [woonplaats], benodigd materieel, plantwerkzaamheden en arbeidsuren over 2 dagen, in totaal betreffende een bedrag van € 5.000,=; bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter-commissaris mr. J.R.M. Wolters; bepaalt dat de procureur van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan haar zijde in de maanden mei, juni en juli van 2007 en dat de procureur van [gedaagden] binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; in conventie en in reconventie houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R.M. Wolters. 1579/106