Jurisprudentie
BA9167
Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-07-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers06/2481
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers06/2481
Statusgepubliceerd
Indicatie
Premiekorting voor werkgever.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2481
uitspraak van 10 juli 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
Mollema Retail BV,
gevestigd te Dokkum,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.P.A. van Rossum, advocaat te Harlingen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 2 oktober 2006 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 6 juni 2007. Eiseres en verweerder zijn niet verschenen.
Motivering
Bij besluit van 11 augustus 2004 heeft verweerder eiseres in verband met het in dienst nemen van de heer [naam] (hierna: de werknemer) met ingang van 12 april 2004 onder meer een korting toegekend van € 1.021,00 per jaar op zowel de door hem verschuldigde WAO premie als op het werkgeversdeel van de door hem verschuldigde premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds.
Bij brief van 4 juli 2006 heeft verweerder aan eiseres een premienota gezonden, waarbij wordt verzocht € 1.606,97 terug te betalen. Dit bedrag bestaat uit een gedeelte van de premiekortingen over het jaar 2004.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat hem is gebleken dat de werknemer in het jaar 2004 minder dan 50% van het wettelijke minimumloon heeft verdiend, zodat eiseres recht heeft op de lage korting. Als gevolg hiervan heeft eiseres voor het jaar 2004 teveel aan korting ontvangen.
In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerders vaststelling, dat de werknemer in het jaar 2004 minder dan 50% van het minimumloon heeft verdiend, onjuist is en dat verweerder daardoor ten onrechte heeft besloten dat eiseres in het jaar 2004 ten aanzien van de werknemer niet in aanmerking komt voor de hoge korting van maximaal € 1.021,00 per jaar. Eiseres heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder het door de werknemer verdiende loon te laag heeft vastgesteld door bij de vaststelling geen rekening te houden met het in het jaar 2004 door werknemer opgebouwde en in het jaar 2005 aan hem uitbetaalde vakantiegeld. In de tweede plaats heeft eiseres aangevoerd dat verweerder bij de berekening van het toetsloon is uitgegaan van een te hoog aantal gewerkte dagen, waardoor het toetsloon te hoog is vastgesteld.
In het verweerschrift heeft verweerder ter toelichting op het bestreden besluit en in reactie op het beroep van eiseres opgemerkt dat hij voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de werknemer over 2004 uit dient te gaan van het SV loon zoals dat in 2004 daadwerkelijk is genoten, zodat hij geen rekening kan houden met in het jaar 2005 uitbetaalde bedragen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat bij de berekening van het toetsloon dient te worden uitgegaan van alle kalenderdagen in de periode van het dienstverband minus de zaterdagen en zondagen. Daarom is verweerder van mening dat hij, gezien het feit dat het dienstverband van de werknemer in het jaar 2004 heeft gelopen van 12 april 2004 tot en met 31 december 2004, terecht is uitgegaan van 190 dagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) van kracht en zijn de bepalingen in de WAO en WW betreffende de premiekorting voor arbeidsgehandicapten komen te vervallen. Op grond van artikel 42 van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen blijven deze bepalingen van toepassing over de kalenderjaren voor 1 januari 2006. Op dit geschil is derhalve het recht van toepassing zoals dit gold tot 1 januari 2006.
Artikel 79b, eerste lid, eerste volzin, van de WAO bepaalt dat de werkgever, op diens aanvraag, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting wordt toegekend van € 1021,00 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a.
Ingevolge het derde lid van artikel 79b van de WAO is het eerste lid slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedroeg, geldt een bedrag van € 227,00.
Artikel 82a, eerste lid, eerste volzin, van de WW bepaalt dat de werkgever, op diens aanvraag, ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting wordt toegekend van € 1021,00 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 81, eerste en derde lid.
Ingevolge het derde lid van artikel 82a van de WW - voor zover hier van belang - is het eerste lid slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het hele kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer geldt op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedraagt, geldt een bedrag van
€ 227,00.
Voor de toepassing van de hiervoor weergegeven bepalingen dient een vergelijking te worden gemaakt tussen het loon van de werknemer over het hele kalenderjaar en het naar een jaarloon herleide minimumloon. Dit betekent dat het loon dat de werknemer heeft verdiend in het gedeelte van het kalenderjaar waarin hij in dienst was van eiseres, moet worden afgezet tegen het gedeelte van het tot een jaarloon herleide minimumloon dat betrekking heeft op datzelfde gedeelte van het jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht bij de berekening van het toetsloon over de periode van 12 april 2004 tot en met 31 december 2004 het aantal kalenderdagen in de periode van het dienstverband minus de zaterdagen en zondagen als uitgangspunt genomen, en niet het aantal dagen dat in die periode daadwerkelijk door de werknemer is gewerkt.
De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de door de werknemer in het jaar 2004 opgebouwde en in het jaar 2005 aan hem uitbetaalde vakantie-uitkering niet heeft gerekend tot het loon van de werknemer in het kalenderjaar 2004.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de WW en artikel 13, eerste lid, van de WAO - zoals deze artikelen luidden voor 1 januari 2006 - wordt zowel in het kader van de WW als in het kader van de WAO onder loon verstaan het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV). Ingevolge artikel 18d van de CSV blijft deze wet, zoals hij luidde voor 1 januari 2005, van toepassing op het loon dat is genoten voorafgaand aan die dag. Voor 1 januari 2005 bepaalde artikel 4, eerste lid, van de CSV dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, terwijl het tweede lid bepaalde dat tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat het recht op vakantie-uitkering geen aanspraak is in de zin van artikel 4, tweede lid, van de CSV. Dit recht is geen recht dat ertoe strekt ten behoeve van de werknemer naast de contante beloning een voorziening te treffen krachtens welke hij aanspraken verwerft om op een toekomstig tijdstip al dan niet onder bepaalde voorwaarden in het genot te worden gesteld van een of meer uitkeringen. Hetgeen aan de werknemer uit hoofde van het recht op vakantie-uitkering toekomt, wordt genoten op het tijdstip van betaling. De rechtbank sluit hiermee aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van artikel 10, tweede lid, van de Wet loonbelasting 1964, dat gelijkluidend is aan voormeld artikel 4, tweede lid, van de CSV (vgl. Hoge Raad 16 september 1992, LJN ZC5086, BNB 1993/21).
Nu eiseres voor het overige de door verweerder gehanteerde berekeningswijze en bedragen niet heeft bestreden, betekent dit dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werknemer in 2004 niet tenminste 50% van het minimumloon heeft verdiend. Eiseres kan dan ook geen aanspraak maken op de hoge korting, zodat zij, naar verweerder terecht heeft vastgesteld, teveel aan korting heeft ontvangen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2007, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier.
w.g. F.F. van Emst
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
fn 14