Jurisprudentie
BA9124
Datum uitspraak2007-01-31
Datum gepubliceerd2007-07-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers119669/HA ZA 06-508
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers119669/HA ZA 06-508
Statusgepubliceerd
Indicatie
Slachtoffer van incest eist smartengeld van stiefvader vanwege die incent en omdat stiefvader omgangsregeling met halfzusje en halfbroertje zou heben gefrustreerd. Verder vordert zij voorwaardelijk vergoeding van (buitengerechtelijke) kosten van haar advocaat ad € 1.000,--.
Geen tegenbewijs tegen dwingend bewijs van onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling toegestaan. Bedrag van € 12.000,-- toewijsbaar.
Bewijslast frustreren omgang met halfzus ligt bij stiefvader (tegenbewijs). Bewijslast frustreren omgang met halfbroer ligt bij slachtoffer.
Eiseres krijgt verder gelegenheid haar petitum aan te passen op punt schadevergoeding wegens verlies verdiencapaciteit.
Tenslotte mag ze haar vordering aanpassen op punt van voorwaardelijke vordering advocaatkosten.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Civiel Recht
zaaknummer : 119669/ha za 06-508
datum vonnis : 31 januari 2007 (hb)
Vonnis van de rechtbank te Zwolle-[Lelystad], enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
hierna te noemen [eiseres],
procureur: mr. C. Borstlap,
advocaat: mr. L.H. Poortman – de Boer te Drachten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur: mr. E. Lucas.
Gehoord partijen en gezien de stukken,
Overweegt:
Over het procesverloop:
[eiseres] heeft onder overlegging van een veelheid aan producties geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding. [gedaagde] heeft hierna, eveneens onder overlegging van producties, geconcludeerd voor antwoord. De rechtbank heeft vervolgens op de voet van het bepaalde in artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de zaak beoordeeld aangaande de vraag of de zaak geschikt is voor een verschijning van partijen als bedoeld in de artikelen 87 en/of 88 Rv en geoordeeld dat dit niet het geval is. Daarop heeft [eiseres] nog geconcludeerd voor repliek en [gedaagde] voor dupliek, waarna partijen vonnis hebben gevraagd.
Over het recht:
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
a. [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1983, is de stiefdochter van [gedaagde]; uit de relatie van haar moeder en [gedaagde] zijn twee kinderen geboren, [zus] op [geboortedatum] 1993 en [broer] op [geboortedatum] 1995;
b. in 1996 is [eiseres] uit huis geplaatst;
c. op 12 december 2001 heeft [eiseres] aangifte van seksueel misbruik door [gedaagde] gedaan;
d. bij vonnis van deze rechtbank van 6 augustus 2002 is ten laste van [gedaagde] bewezen verklaard: dat hij op verschillende tijdstippen in de periode 1 december 1991 tot en met 26 mei 1995 in de gemeente [plaats], met [eiseres] (geboren [geboortedatum] 1983), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) één of meer handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [eiseres], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina van die [eiseres] gebracht;
e. de rechtbank heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en hem verplicht reclasseringscontact opgelegd;
f. bij arrest van 12 mei 2003 van het gerechtshof te Arnhem is dit vonnis bekrachtigd en is [gedaagde] tevens veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van EUR 1122,=, zijnde EUR 1000,= bij wege van voorschot op smartengeld en EUR 122,= voor materiële kosten te betalen;
g. [eiseres] is voor het overige in de door haar ingediende vordering niet ontvankelijk verklaard, waarbij is bepaald dat zij die in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
h. [gedaagde] is zowel bij de rechtbank als bij het hof ter terechtzitting aanwezig geweest;
i. bij beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2005 is er tussen [eiseres] en zowel [zus] als [broer] een omgangsregeling vastgesteld;
j. zowel het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 12 mei 2003 als de beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2005 hebben kracht van gewijsde; het bedrag van EUR 1122,= is door [gedaagde] aan [eiseres] betaald;
k. [eiseres] procedeert op een toevoeging waarvoor zij een eigen bijdrage van EUR 64,= heeft moeten betalen.
2. [eiseres] vordert in dit geding veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis van:
a. een bedrag van EUR 15878,= vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 15000,= vanaf 1 december 1991 en over EUR 2000,= vanaf 12 december 2001, telkens tot de dag van betaling;
b. een bedrag van EUR 64,= dan wel, in het geval er meer dan EUR 7500,= wordt toegewezen, een bedrag van EUR 1000,= wegens kosten als bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW), een en ander met de wettelijke rente daarover vanaf 2 augustus 2006 tot de dag van betaling;
c. de kosten van het geding.
3. Aan die vorderingen legt [eiseres] ten grondslag:
ad 2a. dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft ter zake hetgeen waarvoor hij strafrechtelijk veroordeeld is, dat zij als gevolg van die gedragingen van [gedaagde] lichamelijke en geestelijke schade heeft geleden die zij begroot op EUR 15000,= alsmede
dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt door de door deze rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen haar enerzijds en [zus] en [broer] anderzijds te frustreren door elk contact tussen hen te verbieden, aldus het bepaalde in artikel 8 EVRM schendend; de door haar geleden schade als gevolg daarvan begroot zij op EUR 2000,=; samen is dat EUR 17000,=;
EUR 1122,= heeft zij reeds ontvangen; daarmee resteert er een vordering van EUR 15878,=;
ad 2b. dat de door haar betaalde eigen bijdrage een schadepost voor haar vormt en dat, als er een hoger bedrag dan EUR 7500,= op haar vordering wordt toegewezen, haar toevoeging wordt ingetrokken en zij, naast de te liquideren kosten, een bedrag van EUR 1000,= aan haar advocaat dient te betalen; die kosten dient [gedaagde], als redelijke kosten ter verkrijging van betaling aan haar te vergoeden nu hij niet tot betaling in der minne bereid is geweest;
ad 2c. het bepaalde in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. Ter toelichting op haar vordering met betrekking tot de als gevolg van het seksueel misbruik geleden schade stelt zij dat zij in ernstige mate in haar persoon is aangetast door de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] en met verschillende psychische klachten kampt. Sinds 2001 is zij vrijwel voortdurend in behandeling geweest bij een psycholoog, van 10 maart 2004 tot en met 15 juni 2004 is zij opgenomen geweest in een centrum voor psychosociale hulpverlening en van 27 juni 2004 tot 8 juli 2004 in een centrum voor klinische psychotherapie. Er zijn klachten bij haar geconstateerd die wijzen op een posttraumatisch stress syndroom. Zij heeft last van herbeleving, prikkelbaarheid, agressiviteit, concentratiestoornissen en slaapt slecht. Zij heeft als gevolg van het seksueel misbruik zeer veel moeite met het vertrouwen in andere mensen, vooral mannen. Een en ander wordt onderbouwd met een groot aantal rapporten betreffende [eiseres], zowel van instellingen van jeugdzorg als van de genoemde inrichtingen en andere hulpverleners.
Het misbruik moet [gedaagde] zwaar worden aangerekend gelet zowel op haar leeftijd als de duur ervan als gelet op de positie die hij ten opzichte van haar innam en de als gevolg daarvan tussen hen bestaande vertrouwensrelatie. Ook is van belang dat hij wist dat haar moeder haar geen bescherming kon bieden omdat zij doofstom is.
Het frustreren van de omgangsregeling levert evenzeer een aantasting van haar persoon op.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld wijst zij op een aantal uitspraken van Nederlandse rechters, opgenomen in de Smartengeldgids, 15e druk, 2003 en de zogenaamde update van 2005.
5. De rechtbank constateert dat [eiseres] er in haar dagvaarding (de nummer 22) nog melding van maakt dat zij is aangetast in haar verdiencapaciteit, althans dat dit zeer aannemelijk is, dat dit nader onderzoek vergt door bijvoorbeeld een psycholoog en een schadeberekeningsbureau, dat de kosten daarvan voor rekening van [gedaagde] behoren te komen en dat de exacte hoogte als gevolg van een aantasting van de verdiencapaciteit nader opgemaakt dient te worden bij staat alsmede dat zij onder het hoofd “conclusie schade” in die dagvaarding onder nummer 24 een post “aantasting verdiencapaciteit EUR pm” opvoert, maar dat daarvan in het petitum niets terug te vinden is, evenmin als in de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis. Een nadere toelichting bij akte is op zijn plaats. De rechtbank zal [eiseres] daar uit een oogpunt van doelmatigheid gelegenheid toe bieden nu zij gelet op het verweer van [gedaagde] niet op alle onderdelen van de vordering tot een eindvonnis kan komen.
6. [gedaagde] voert verweer tegen het gevorderde. Hij erkent de veroordeling en stelt dat deze niet terecht is geweest en dat het gebeuren dat daartoe geleid heeft gezien moet worden tegen de achtergrond van zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Hij staaft die met rapporten uit de strafzaak.
Hij erkent dat zijn onrechtmatig handelen op grond van het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel vaststaat, maar meent dat een en ander nuancering behoeft omdat de aard en de omvang van hetgeen waarvoor hij is veroordeeld niet gelijk is aan de aard en de omvang van wat er tussen hem en [eiseres] is gebeurd. [eiseres] heeft alles zwaarder aangezet dan in werkelijkheid gebeurd en hij is ook op onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
Hij wijst op signalen die op seksueel misbruik van [eiseres] door (een) ander(en) wijzen en op de problemen waarmee zij kampt als gevolg van de echtscheiding tussen haar ouders en meent dat hij niet alleen verantwoordelijk gehouden kan worden voor de schade als gevolg van de gebeurtenissen die zich in het leven van [eiseres] hebben voorgedaan. Hij erkent echter dat zijn handelingen jegens haar hebben bijgedragen tot reeds opgelopen schade of gaandeweg uit anderen hoofde ondergane schade.
[gedaagde] meent dat het ontvangen van smartengeld hooguit een symbolische waarde heeft en dat de omstandigheid dat hij tot een forse vrijheidstraf is veroordeeld daarin een bijdrage zal hebben geleverd en dat de in strafvorderlijke vorm door hem betaalde schadevergoeding in redelijkheid als billijk kan worden beschouwd. Een en ander in het licht van de omstandigheden en gegeven dat het zich heeft afgespeeld in een omgeving waarin bij veel van de betrokkenen sprake is van enige vorm van zwakbegaafdheid. De door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie acht hij dan ook niet bruikbaar in de onderhavige zaak.
Met betrekking tot de omgangsregeling stelt [gedaagde] dat de rechtbank heeft bepaald dat de gezinsvoogd de manier waarop en de voorwaarden waaronder deze zal plaatsvinden dient te bepalen. Er is niet gesteld of gebleken dat hij zich niet aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd houdt. Hij ziet dan ook niet in wat er hem op dit punt verweten kan worden. Bovendien is er contact (geweest). Hij verbiedt het contact in elk geval niet.
Tot slot betwist [gedaagde] inbreuk te hebben gemaakt op de verdiencapaciteit van [eiseres], de gevorderde kosten van rechtsbijstand en de verlangde ingangsdatum van de rente.
7. De rechtbank zal de verschillende onderdelen van de vordering afzonderlijk bespreken, te beginnen met de smartengeldvordering ter zake het seksueel misbruik.
Nu rechtens vaststaat dat bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof te Arnhem, in een procedure op tegenspraak bewezen verklaard is dat [gedaagde] het onder 1d hierboven omschreven feit begaan heeft, levert het arrest van het hof dwingend bewijs op dat [gedaagde] dit bewezen verklaarde feit heeft begaan.
Omdat echter ook tegen dwingend bewijs tegenbewijs is toegelaten, moet nagegaan worden of er gronden zijn om [gedaagde] tot het leveren van tegenbewijs toe te laten. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor in dit geval geen aanleiding is. [gedaagde] biedt aan om te bewijzen dat de moeder van [eiseres], [naam], in het kader van de strafzaak bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij nimmer getuige is geweest van het seksueel binnendringen van [eiseres] door [gedaagde]. Aangenomen dat [gedaagde] in dat bewijs slaagt betekent dat echter niet dat daarmee bewezen is dat [gedaagde] niet seksueel bij [eiseres] is binnengedrongen. Het aangeboden bewijs is daarom irrelevant en kan geen tegenbewijs tegen hetgeen in het strafvonnis bewezen is verklaard opleveren.
Datzelfde geldt voor het door [gedaagde] aangeboden bewijs dat het door [eiseres] gestelde seksueel misbruik niet in die aard en omvang en duur heeft plaatsgevonden. Niet de onjuistheid van hetgeen door [eiseres] is gesteld is immers onderwerp van de bewijsopdracht, maar hetgeen door het gerechtshof bewezen is verklaard. Dat dit door hem niet gepleegd is, biedt hij niet aan te bewijzen.
Voor het ambtshalve opdragen van bewijs ziet de rechtbank in verband met de nadelige gevolgen die daarvan voor [eiseres] te verwachten zijn geen aanleiding.
8. Dat [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van het seksueel misbruik dat hij van haar gemaakt heeft, wordt door [gedaagde] niet betwist. Wel stelt hij dat hij niet als enige voor de door [eiseres] geleden schade verantwoordelijk kan worden gehouden.
De rechtbank stelt vast dat de juistheid van laatstgenoemde stelling in dit geding waar het een eventuele rol van [moeder van eiseres] bij het misbruik betreft in het midden kan blijven, immers in geval de door een slachtoffer geleden schade het gevolg kan zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is en vaststaat dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, rust de verplichting om deze schade te vergoeden op ieder van deze personen tenzij hij bewijst dat deze schade niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hij zelf aansprakelijk is. Deze uitzondering doet zich in dit geval echter niet voor en dat brengt dus mee dat [gedaagde] voor de gehele schade van [eiseres] aansprakelijk is.
Dat [eiseres] mogelijk reeds vóór dat hij misbruik van haar heeft gemaakt schade had opgelopen doet evenmin ter zake omdat het in dit geding uitsluitend gaat om de schade die zij heeft opgelopen als gevolg van de haar door [gedaagde] verweten gedragingen, waarbij geldt dat de -in dit geval psychische- toestand waarin [eiseres] verkeerde ten tijde van die gedragingen voor risico van [gedaagde] komt. Die schade kan autonoom vastgesteld worden op basis van bestaande jurisprudentie.
9. Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat seksueel misbruik van een kind op zowel korte als lange termijn psychische schade tot gevolg heeft en dat uit de over [eiseres] uitgebrachte rapportage ook blijkt dat zij dergelijke schade heeft opgelopen en daarvoor onder behandeling is (geweest). De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van het toe te kennen smartengeld daarnaast rekening met de jeugdige leeftijd van [eiseres] ten tijde van de gebeurtenissen, de duur van de periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden, de bijzondere (gezags- en vertrouwens)relatie die er tussen [gedaagde] en [eiseres] als stiefvader en stiefdochter bestond en de omstandigheid dat door de doofstomheid van de moeder van [eiseres] zowel de communicatiemogelijkheden met haar als haar waarnemingsvermogen beperkt waren. Gronden voor matiging acht de rechtbank niet aanwezig. Alles tegen elkaar afwegend komt de rechtbank tot een toekenning van een bedrag van EUR 12000,00 (twaalfduizend euro) wegens door [eiseres] geleden en te lijden immateriële schade. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het dictum op dit onderdeel en het volgende worden aangehouden tot het eindvonnis.
10. De gevorderde wettelijke rente over het onder 9 bedoelde bedrag acht de rechtbank toewijsbaar vanaf 1 december 1991 als de datum waarop het schadeveroorzakende onrechtmatige handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] begonnen is.
11. Met betrekking tot de omgangsregeling constateert de rechtbank dat [gedaagde] ter gelegenheid van de politieverhoren erkend heeft de omgang tussen [eiseres] en [zus] verboden te hebben. Hij stelt in dit geding dit niet verboden te hebben en daarin vindt de rechtbank aanleiding om aan [gedaagde] op te dragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan blijken dat hij deze omgang niet verboden heeft. Met betrekking tot [broer] zal [eiseres] overeenkomstig de basisregel van artikel 150 Rv moeten bewijzen dat [gedaagde] de omgangsregeling heeft gefrustreerd, althans de omgang tussen [broer] en haar verboden heeft.
12. Afzonderlijke veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de eigen bijdrage die [eiseres] voor de aan haar verleende rechtsbijstand heeft moeten betalen, is niet mogelijk. Het zou namelijk tot dubbele toewijzing van dit bedrag leiden. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 243, tweede lid Rv.
13. Voor wat betreft de voorwaardelijk gevorderde advocaatkosten voor het geval de toevoeging zal worden ingetrokken wordt overwogen dat [eiseres], nu zij al weet welk bedrag er tenminste en ten hoogste aan haar zal worden toegewezen bij eindvonnis, in staat moet zijn om zekerheid te krijgen omtrent de vraag of de toevoeging al dan niet zal worden ingetrokken en om aldus haar vordering op dit punt daaraan aan te passen. Zij heeft ook de tijd om die zekerheid te verkrijgen, immers kan de tijd die de procedure nog vergt in verband met de bewijslevering daarvoor gebruiken.
14. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
RECHTDOENDE
Draagt [eiseres] op om te bewijzen als daartoe overwogen in rechtsoverweging 11, tweede alinea en draagt [gedaagde] op om te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 11, eerste alinea.
Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag 14 februari 2007 voor opgave verhinderdata en aantal getuigen.
Draagt [eiseres] op om de rechtbank bij akte nader te informeren als overwogen in de rechtsoverwegingen 5 en 13 en verwijst de zaak daarvoor naar de rolzitting van woensdag 28 februari 2007.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breitbarth en uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug op 31 januari 2007 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.