Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9072

Datum uitspraak2007-06-28
Datum gepubliceerd2007-07-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529079-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een vrijheidsbeperking hoeft niet van meet af aan wederrechtelijk te zijn. Het is aannemelijk dat het slachtoffer op vrijwillige basis naar het eetcafé is gekomen om het zakelijk geschil te helpen oplossen, terwijl verdachte daar heen ging met de verwachting dat hij zijn geld kon ophalen. Toen in de loop van de avond bleek dat het geld niet op korte termijn beschikbaar zou komen is de situatie geëscaleerd. Verdachte heeft toegegeven dat hij de druk op het slachtoffer is gaan opvoeren teneinde het geld alsnog te verkrijgen. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen naar de keuken te gaan en zich uit te kleden. Vervolgens heeft hij het slachtoffer mishandeld, met de dood bedreigd en in brand gestoken. Daarbij heeft hij het slachtoffer constant onder controle laten houden door anderen. Van een vrijwillig verblijf van het slachtoffer in het eetcafé was toen geen sprake meer. Verdachte heeft in de loop van de avond de bewuste keuze gemaakt om het slachtoffer te gijzelen en te mishandelen met als doel zijn geld te krijgen. De GSM’s van het slachtoffer en zijn vriend stonden gedurende hun verblijf in eetcafé Farao uitsluitend in dienst van dat doel en waren niet vrijelijk voor hen beschikbaar om hulp in te roepen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/529079-07 Datum uitspraak: 28 juni 2007 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats], Nigeria op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van de bewijsmiddelen Ten aanzien van feit 1 tot en met 3 3.1. Overzicht bewijsmiddelen De volgende bewijsmiddelen worden voor het bewijs gebruikt: 1 Het proces-verbaal van 15 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar2] (doorgenummerde pag. 67); 2. Het proces-verbaal van 20 maart 2007 met nr. 2007071044 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar3] en [opsporingsambtenaar4] (doorgenummerde pag. 164-169); 3. Het proces-verbaal van 16 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar5] en [opsporingsambtenaar6] (doorgenummerde pag. 55-62); 4. Het proces-verbaal van 19 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar7] en [opsporingsambtenaar6] (doorgenummerde pag. 155-158); 5. Het proces-verbaal met nr. 2007071044-95 van 19 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar8] en [opsporingsambtenaar9] (doorgenummerde pag. 151-154); 6. Het geschrift zijnde de voorlopige medische verklaring m.b.t. [betrokk[betrokkene1] van de afdeling Chirurgie van het AMC te Amsterdam (doorgenummerde pag. 324); 7. Het proces-verbaal met nr. 2007071044-49 van 15 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar10] en [opsporingsambtenaar11] (doorgenummerde pag. 63-66); 8. Het proces-verbaal met nr. 2007071044 van 30 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5]; 9. Het proces-verbaal met nummer 2007071044 van 27 maart 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5] (doorgenummerde pag. 346-348); 10. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd; 3.2. Uitwerking van de bewijsmiddelen De verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik had een zakelijk geschil met [betrokkene2] en de Colombianen over drugs. [betrokkene2] belde mij op 14 maart 2007 en vroeg aan mij om 5 kg cocaïne te regelen. Ik heb de cocaïne geregeld en aan [betrokkene2] gegeven. Hij zou mij later die dag bellen zodat ik mijn geld bij hem zou kunnen ophalen. [betrokkene2] belde mij ‘s middags en zei dat ik naar eetcafé Farao moest komen. Ik ging er naartoe. Terwijl ik naar eetcafé Farao ging wachtten de Colombianen op mij in een auto bij de Amsterdamse Poort. [betrokkene2] zou de cocaïne voor 150.000 euro verkopen en ik zou 140.000 euro krijgen, waarvan ik 130.000 euro aan de Colombianen moest betalen. Toen ik zo rond 16 uur bij eetcafé Farao kwam zaten er 4 Pakistani aan tafel, ik had ze nooit gezien en kende ze niet. [betrokkene2] zei dat ik moest wachten, hij moest iets bespreken. Hij kwam een half uur later naar mij toe en vertelde dat hij en twee van de Pakistani door de kopers bestolen waren. Ze waren de cocaïne kwijt maar hadden geen geld ontvangen. Het zou ondanks alles wat er gebeurd was goed komen want de Pakistani hadden iemand gebeld en mijn 130.000 euro zouden gebracht worden. Ik moest wachten en geduld hebben. Ik wachtte tot 20 uur. Iemand bracht toen 7.000 euro. Het was veel te weinig, ik werd boos en nam het geld niet aan. De Colombianen belden de hele tijd, ze wilden hun geld. [betrokkene2] zei dat ik nog moest wachten, het zou goed komen. Ik wachtte tot omstreeks 00.00-01.00 uur. Het café ging dicht. Ik zette mijn telefoon uit, want de Colombianen bedreigden mij en wilden weten waar ik zat. Ze zeiden dat ze me zouden doden als ze me zagen, en anders mijn zus en haar kinderen. Ik was heel erg boos, en zei steeds tegen [betrokkene1] dat ik mijn geld moest hebben. Maar het geld kwam maar niet. Ik heb de twee Pakistani gedwongen om hun kleren uit te doen. Ik sloeg [betrokkene1] twee keer. Ik zei tegen [betrokkene1] dat ik mijn geld wilde. Iemand anders heeft hem daarna ook geslagen, ik weet niet zeker wie. Ik was in de keuken en op een bepaald moment was ik zo kwaad dat ik een fles spiritus pakte en de inhoud op [betrokkene1] gooide. Hij kreeg het op zijn lichaam en ik denk ook op zijn mond. Hij veegde het af en kreeg de spiritus ook op zijn handen. Ik vertrouwde hem niet en ik wilde de waarheid horen. Er was een gasaansteker en ik zwaaide en klikte ermee en riep ‘Waar is het geld?!’. Ik wilde hem echt bang maken. Ik wilde hem dwingen om mij geld te geven. Ik denk dat er geen vlam kwam uit de aansteker, maar wel een vonk. Ik vroeg om een andere aansteker. Iemand anders gaf mij een gewone aansteker. U toont mij de foto’s van [betrokkene1] in het ziekenhuis, met verwondingen op zijn gezicht en lichaam. Ik weet niet meer of ik [betrokkene1] in brand stak of niet. Voor het bewijs wordt voorts gebruikt de inhoud van bovengenoemde processen-verbaal en geschriften, voor zover tussen haken geplaatst op de, als bijlage 3, aangehechte kopieën. Aan het vonnis zijn, in bijlage 3, 34 pagina’s gehecht. Ten aanzien van feit 1 3.3.1. Nadere bewijsoverwegingen De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de vrijheidsberoving van het slachtoffer, en dat er geen sprake was van wederrechtelijkheid omdat het slachtoffer vrijwillig in eetcafé Farao bleef om het geschil te helpen oplossen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Een vrijheidsbeperking hoeft niet van meet af aan wederrechtelijk te zijn. Het is aannemelijk dat het slachtoffer op vrijwillige basis naar eetcafé Farao is gekomen om het zakelijk geschil te helpen oplossen, terwijl verdachte daar heen ging met de verwachting dat hij zijn geld kon ophalen. Toen in de loop van de avond bleek dat het geld niet op korte termijn beschikbaar zou komen is de situatie geëscaleerd. Verdachte heeft toegegeven dat hij de druk op het slachtoffer is gaan opvoeren teneinde het geld alsnog te verkrijgen. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen naar de keuken te gaan en zich uit te kleden. Vervolgens heeft hij het slachtoffer mishandeld, met de dood bedreigd en in brand gestoken. Daarbij heeft hij het slachtoffer constant onder controle laten houden door anderen. Van een vrijwillig verblijf van het slachtoffer in eetcafé Farao was toen geen sprake meer. Verdachte heeft in de loop van de avond de bewuste keuze gemaakt om het slachtoffer te gijzelen en te mishandelen met als doel zijn geld te krijgen. De GSM’s van het slachtoffer en zijn vriend stonden gedurende hun verblijf in eetcafé Farao uitsluitend in dienst van dat doel en waren niet vrijelijk voor hen beschikbaar om hulp in te roepen. 3.3.2. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat: Verdachte op 14 en 15 maart 2007, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [betrokkene1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten de vader en/of bekenden van voornoemde [betrokkene1], te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, onder dreiging met geweld en met geweld: - belet dat die [betrokkene1] eetcafé Farao, Agatha Christiesingel 30 te Amsterdam, verliet, door hem te bewaken en onder constante controle te houden en - die [betrokkene1] geschopt en geslagen en - die [betrokkene1] bedreigd met de dood en met het afsnijden van zijn vingers en - gedreigd de familie van die [betrokkene1] te doden en - die [betrokkene1] gedwongen spiritus te drinken en - het hoofd en de keel van die [betrokkene1] met spiritus overgoten en vervolgens die spiritus in brand gestoken waardoor brandwonden in het gelaat, de nek, en de halsstreek en de oogleden van die [betrokkene1] ontstonden en - nadat anderen de vlammen hadden weten te doven gedreigd die [betrokkene1] weer in brand te steken en - die [betrokkene1] gedreigd dat hij hem zou doden indien [betrokkene1] geen geld of 5 kg cocaïne zou geven. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft gedaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ten aanzien van feit 2 3.3.3. Nadere bewijsoverwegingen De raadsman heeft aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van voorbedachte rade of van opzet gericht op de dood van het slachtoffer, en dat het vlam vatten van het lichaam van het slachtoffer een ongeluk was. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat de opzet van verdachte (in de zin van: de bedoeling) is geweest dat [betrokkene1] op 15 maart 2007 zou overlijden. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte gehandeld heeft met voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen of hij willens en wetens de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans heeft aanvaard dat [betrokkene1] als gevolg van het overgieten en vervolgens in brand steken van spiritus op zijn hoofd zou overlijden. Verdachte heeft gedurende een gijzeling die al uren duurde in het eetcafé Farao om de druk op [betrokkene1] op te voeren een fles spiritus over het slachtoffer gegoten en deze in brand gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank is naar algemene ervaringsregels de kans dat een mens om het leven komt wanneer diens hoofd en keel met spiritus worden overgoten en vervolgens in brand worden gestoken, aanmerkelijk te achten, gezien de kwetsbaarheid van dit lichaamsdeel en de vitale organen die zich hierin bevinden. Het bovenstaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene1] ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. 3.3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat: Verdachte op 15 maart 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokk[betrokkene1] van het leven te beroven , met dat opzet het hoofd en de keel en de borst van die [betrokkene1], met spiritus heeft overgoten en vervolgens die spiritus in brand heeft gestoken. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft gedaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ten aanzien van feit 3 3.3.5. Nadere bewijsoverwegingen De raadsman doet met betrekking tot feit 3 in relatie tot feit 2 een beroep op het ‘ne bis in idem’ beginsel, en verwijst naar artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Hij stelt daarbij dat het verweten feit in twee strafbepalingen past en derhalve slechts één strafbepaling dient te worden toegepast. De rechtbank verwerpt het verweer, aangezien de strekking van de beide strafbepalingen verschillend is. De strekking van artikel 287 Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van het leven van het slachtoffer. De strekking van artikel 157 Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van alle aanwezige personen en goederen. Er is ten aanzien van de onder 2 en 3 telastegelegde feiten wel sprake van meerdaadse samenloop. Hier wordt derhalve rekening mee gehouden bij het bepalen van de strafmaat. 3.3.6. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat: Verdachte op 15 maart 2007 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht op het lichaam van [betrokk[betrokkene1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, ten gevolge waarvan het gelaat, de nek, de halsstreek en de oogleden van voornoemde [betrokkene1] zijn verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor voornoemde [betrokkene1] te duchten was. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft gedaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 5. De strafbaarheid van verdachte Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht, nu de Colombianen dreigden dat hijzelf en/of zijn zus en haar kinderen vermoord zouden worden als zij hun geld niet zouden krijgen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft zich willens en wetens begeven in de gevaarlijke wereld van de drugshandel, waar in het geval van niet-nakoming andere regels gelden. Het is aannemelijk dat verdachte ten opzichte van het slachtoffer onder invloed van een hevige gemoedstoestand heeft gehandeld, maar zijn handelswijze stond in geen enkele verhouding tot de door hemzelf ervaren dreiging. Verdachte heeft kunnen en moeten inzien dat wat hij deed levensgevaarlijk en verboden was. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder een zodanige externe dwang heeft gestaan dat een andere reactie, zoals vluchten naar zijn land van verblijf Frankrijk, niet mogelijk was geweest. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 6. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1,2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Het hoeft geen betoog dat de gijzeling en de geweldpleging voor het slachtoffer een uitermate beangstigende en bedreigende ervaring is geweest. Het slachtoffer verkeerde tijdens de langdurige vrijheidsberoving in doodsangst. Hij is urenlang gedwongen geweest om in naakte toestand geweld te ondergaan, en nadat hij met spiritus was overgoten en ernstige brandwonden had opgelopen duurde het nog uren voordat hij door de politie werd bevrijd, zonder dat hij de voor hem zeer noodzakelijke medische verzorging kreeg. Door het plegen van de feiten heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, maar ook op die van hun familie. De vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van personen is een groot goed. Misdrijven als de onderhavige hebben dan ook grote maatschappelijke onrust en angst tot gevolg. Verdachte is de instigator van het telastegelegde geweest. Hij is voortdurend aanwezig geweest bij het plegen van de feiten en hij heeft een actieve, dreigende en gewelddadige hoofdrol vervuld, zowel bij de gijzeling als bij de poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen feiten noodzaken tot het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur, vanwege het leed dat verdachte heeft toegebracht aan het slachtoffer en daarnaast vanwege de ernstige schade die door zijn daden aan de rechtsorde is toegebracht. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het feit dat verdachte de feiten onder grote druk heeft gepleegd en de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 mei 2007 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening met de meerdaadse samenloop ten aanzien van de feiten 2 en 3. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 157, 282a, 287, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 8. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van gijzeling; Ten aanzien van feit 2: Poging tot doodslag; Ten aanzien van feit 3: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter, mrs. J.H.M. van de Ven en M.D. Ruizeveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. Nyman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2007.