Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8828

Datum uitspraak2007-06-28
Datum gepubliceerd2007-07-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersP06/00124
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overdrachtsbelasting. Vrijstelling voor reorganisatie binnen concern. Belanghebbende behoort tot een groep van vennootschappen met twee topholdings met “twinned shares”. Geen concern; de vrijstelling mist toepassing. Geen schending van het gelijkheidsbeginsel.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Kenmerk P06/00124 uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X N.V., gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigde mr. drs. A (B Belastingadviseurs te Q), de gemachtigde, tegen de uitspraak in de zaak nr. AWB 05/3421 van de rechtbank Haarlem van 20 februari 2006 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende heeft met dagtekening 22 december 2003 aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting. Zij heeft het daarin aangegeven bedrag van € b ook voldaan. Bij brief van 15 januari 2004, door de inspecteur op dezelfde dag ontvangen, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aangifte. Bij de uitspraak, gedagtekend 17 juni 2005, heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen. Bij uitspraak van 20 februari 2006, verzonden op 24 februari 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 4 april 2006, bij het Hof op dezelfde datum ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingediend, de inspecteur een conclusie van dupliek. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Daarbij heeft met goedvinden van partijen gelijktijdige behandeling plaatsgevonden van de zaken van belanghebbende met de kenmerken van het Hof 06/00124 en 06/00125. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift van dit proces-verbaal is met de onderhavige uitspraak aan partijen toegestuurd. 2. Overwegingen 2.1. Feiten 2.1.1. Het Hof verwijst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld en in de bestreden uitspraak als volgt zijn weergegeven: “2.1. Op 22 december 2003 heeft XA N.V. aan eiseres (Hof: in hoger beroep aangeduid als belanghebbende) de onroerende zaak a-straat 1 (hoekpand) te R geleverd. De koopprijs bedroeg € c. 2.2. Eiseres maakt deel uit van de X groep. De structuur van deze groep is als volgt. Er zijn twee topholding vennootschappen: X SA/NV in België en X N.V. in Nederland. Beide topholding vennootschappen bezitten tezamen honderd procent van de aandelen van alle tot de X groep behorende vennootschappen. X SA/NV houdt 50% van de aandelen in XB SA/NV en 50% van de aandelen in XNL NV. X N.V. houdt eveneens 50% van de aandelen in XB SA/NV en 50% van de aandelen in XNL NV. XB SA/NV bezit alle aandelen van XC SA/NV, welke vennootschap alle aandelen bezit van XA N.V. XNL N.V. bezit vijfenzeventig procent van de aandelen van XD N.V. en de overige vijfentwintig procent wordt gehouden door XC SA/NV. XD NV houdt de aandelen van eiseres. 2.3. Het aandeel X is een verbonden aandeel. Het X-aandeel vertegenwoordigt een aandeel X SA/NV dat is verbonden met een aandeel X NV of omgekeerd. Volgens de statuten van X SA/NV en X N.V. betekent het principe van verbonden aandelen (het “twinned share principe”) dat: - het verbonden aandeel van één van de topholdings uitsluitend kan worden uitgegeven, verhandeld of bezwaard, tezamen met het corresponderende verbonden aandeel van de andere moedermaatschappij in de vorm van een X aandeel, als ware het dat aandeelhouders aandelen hielden in één vennootschap, en - geen van de topholdings gewone aandelen zal uitgeven noch rechten zal verlenen tot het verkrijgen van gewone aandelen, zonder een corresponderende uitgifte van of toekenning van rechten op verbonden aandelen door de andere moedermaatschappij. De aandelen van beide topholding vennootschappen zijn dezelfde. Zij hebben recht één stem per gehouden aandeel uit te brengen in de algemene vergadering van aandeelhouders van beide vennootschappen. Het verbonden aandeel is vrijelijk overdraagbaar en het is niet van belang of het aandeel in Amsterdam of in Brussel is gekocht. 2.4. Het dividendbeleid van X SA/NV en X NV is hetzelfde. Aandeelhouders kunnen vrijelijk kiezen of zij hun dividend van X SA/NV of van X NV willen ontvangen. 2.5. De Raden van Bestuur van de topholdings zijn samengesteld uit dezelfde leden en functioneren als een enkelvoudige Raad van Bestuur van X.” 2.1.2. Voorts verwijst het Hof naar het proces-verbaal van de zitting. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt het Hof, in zoverre in afwijking van hetgeen de rechtbank ter zake heeft vastgesteld, vast dat ten tijde van de litigieuze verkrijging de aandelen in belanghebbende niet rechtstreeks werden gehouden door XD N.V., maar middellijk, door tussenkomst van haar 100%-dochtervennootschap XE N.V. Aanvullend stelt het Hof vast dat het belang van 25% dat X SA/NV houdt in XD N.V. geheel bestaat uit preferente aandelen die geen recht geven op een aandeel in het vermogen van XD N.V. en dat de aandelen in X SA/NV en in X N.V. ter beurze zijn genoteerd in Nederland en België. 2.2. Geschil Tussen partijen is in geschil of de onder 2.1.1 hiervóór bedoelde verkrijging van de onroerende zaak door belanghebbende kan delen in de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 5b van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Uitvoeringsbesluit). 2.3. Oordeel van de rechtbank Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op de onder 2.2 hiervóór bedoelde vrijstelling faalt. Zij heeft daartoe overwogen: “4.5. Voor de toepassing van de vrijstelling voor een verkrijging bij interne reorganisatie is gelet op artikel 15, eerste lid aanhef en onderdeel h in samenhang met artikel 5b Uitvoeringsbesluit vereist dat alle of nagenoeg alle aandelen van zowel de overdragende als van de verkrijgende vennootschap, in casu van XA N.V. en van eiseres, middellijk of onmiddellijk worden gehouden door één vennootschap. Daarvan is hier geen sprake. De tekst van het Uitvoeringsbesluit laat niet toe de twee topholding vennootschappen aan te merken als één vennootschap. Ook de ruime uitleg van het begrip vennootschap, die eiseres voorstaat, kan er niet toe leiden dat twee rechtspersonen worden beschouwd als één vennootschap. De onder 2.3 tot en met 2.5 vermelde feiten en hetgeen verder namens eiseres is gesteld omtrent de politieke keuze voor het aanhouden van twee topholding vennootschappen, maken dit niet anders. Ook het feit dat de twee topholding vennootschappen gezamenlijk alle aandelen middellijk houden van XA N.V. en van eiseres, doet daar niet aan af. 4.6. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat indien de vrijstelling niet wordt toegepast een ongelijke behandeling ontstaat tussen de X groep en een ander vergelijkbaar concern. Eiseres heeft echter verklaard dat er geen andere concerns in haar branche zijn die zogenoemde ‘twinned shared’ aandelen hebben uitgegeven. Nu deze stelling dus feitelijke grondslag mist, treft ook deze geen doel. 4.7. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de Staatssecretaris van Financiën in 1993 heeft goedgekeurd dat binnen de X groep aandelen zijn vervreemd terwijl de termijn van het vervreemdingsverbod van het toen nog geldende artikel 14, tweede lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 nog niet was verstreken en voorts dat ten aanzien van een transactie in 1997 binnen de X groep de belastingdienst met toepassing van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) geen kapitaalsbelasting heeft geheven. Voor zover eiseres zich daarmee voor de rechtbank heeft bedoeld te beroepen op artikel 63 AWR kan haar dat niet baten nu toepassing van dat artikel is voorbehouden aan de Minister van Financiën en de rechtbank daaromtrent geen oordeel toekomt.” 2.4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 2.5. Beoordeling van het geschil 2.5.1. Het is buiten geschil dat in vennootschapsrechtelijke zin X SA/NV en X N.V. twee afzonderlijke rechtspersonen zijn. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank dan ook terecht heeft overwogen dat de tekst van het Uitvoeringsbesluit niet toelaat deze twee vennootschappen aan te merken als één vennootschap. 2.5.2. In hoger beroep betoogt belanghebbende primair dat de topholdings X SA/NV en X N.V. (hierna gezamenlijk te noemen: de topholdings) moeten worden gerekend tot de “andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld” als bedoeld in artikel 5b, lid 5, van het Uitvoeringsbesluit. Dit betoog faalt. Als zodanige vennootschappen zijn volgens de bedoeling van de wetgever aan te merken associaties die niet precies in rechtsvorm maar wel in economische functie overeenstemmen met onder meer de naamloze vennootschap en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (vergelijk Kamerstukken II 1962/63, 6000, nr. 9, blz. 5-6, met betrekking tot artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969), hetgeen impliceert dat het moet gaan om entiteiten die als zodanig deelnemen aan het economische verkeer en aan het rechtsverkeer. Een verbinding van aandelen zoals die bij de topholdings bestaat en ook ten tijde van de litigieuze verkrijging bestond, maakt de topholdings gezamenlijk niet tot een “andere vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld”. Elk van de topholdings neemt immers als zodanig deel aan het economische verkeer en aan het rechtsverkeer. De omstandigheid dat zij elkaar daarbij door de inhoud van haar statuten en door feitelijke gedragingen over en weer aanvullen doet daar niet aan af. Belanghebbende heeft in dit verband nog gewezen op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 augustus 1991, nr. VB91/1635, V-N 1991/3016, waarin onder voorwaarden de vrijstelling voor interne reorganisatie mede van toepassing wordt verklaard ten aanzien van coöperatieve organisaties. Aan de inhoud van dit besluit kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof evenwel geen steun ontlenen voor haar standpunt, aangezien het in het in het besluit voorziene geval evenals bij de in het Uitvoeringsbesluit beschreven gevallen gaat om concerns met aan de “top” één enkele entiteit, te weten de centrale maatschappij. 2.5.3. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat, zo de topholdings met hun deelnemingen niet als een concern in de zin van artikel 5, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit kunnen worden aangemerkt, dit een schending van de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving oplevert, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, aangezien de X-groep rechtens vergelijkbaar is met concerns met één houdstermaatschappij. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze zienswijze. De juridisch relevante omstandigheden in het geval van belanghebbende zijn nu eenmaal niet dezelfde als die in een geval waarin sprake is van slechts één topholding. De structuur van de X-groep is, naar belanghebbende stelt, op politieke gronden aan de top op een ongebruikelijke wijze vormgegeven, doch deze structuur is naar moet worden aangenomen welbewust tot stand gekomen en aanvaard. Voor de toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in het geval van reorganisatie binnen de groep heeft de gekozen structuur in een geval als het onderhavige voor belanghebbende negatieve gevolgen. Daar staat, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, tegenover dat de X-groep en degenen die daarbij zijn betrokken, bij andere aangelegenheden baat hebben bij de gekozen structuur, bijvoorbeeld bij de voor aandeelhouders bestaande mogelijkheid ervoor te kiezen het hun toekomende dividend te laten uitkeren door hetzij X SA/NV, hetzij X N.V. Een en ander staat in de weg aan het oordeel dat de X-groep feitelijk en rechtens vergelijkbaar is met concerns met één houdstermaatschappij. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dus niet slagen. 2.6. Slotsom De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, deels onder aanvulling van de gronden, als hiervoor aangegeven. Voor een proceskostenveroordeling acht het Hof geen termen aanwezig. 3. Beslissing Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.M.F. van Loon, voorzitter, mr. O.B. Onnes, lid, en mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 28 juni 2007 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.