Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8787

Datum uitspraak2007-06-06
Datum gepubliceerd2007-07-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers142892
Statusgepubliceerd


Indicatie

De te beantwoorden vraag is of de opdrachtnemer heeft gehadeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou hebben gedaan.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 142892 / HA ZA 06-1235 Vonnis van 6 juni 2007 in de zaak van 1. [eiser], wonende te [woonplaats], 2. [eiser], wonende te [woonplaats], eisers, procureur mr. P.A. Aan de Kerk, tegen [gedaagde], voorheen tevens h.o.d.n. “Lekker Leven Hypotheken van [gedaagde]” wonende te Arnhem, gedaagde, procureur mr. J.H.A.M. Hanssen. Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 6 september 2006 - het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2006 - de akte van depot van stukken gedeponeerd door [gedaagde] van 8 januari 2007 - de akten zowel aan de zijde van [eisers] als van [gedaagde] van 10 januari 2007 - de antwoordakten zowel aan de zijde van [eisers] als van [gedaagde] 7 februari 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eisers] heeft ook de commanditaire vennootschap Assurantiewacht N.L. (hierna “Assurantiewacht”) gedagvaard. Na het uitbrengen van de dagvaarding is gebleken dat Assurantiewacht inmiddels failliet was verklaard. De procedure tegen Assurantiewacht is niet aangebracht. 2.2. [gedaagde] houdt zich blijkens een inschrijving bij de Kamer van Koophandel met ingang van 1 januari 2005 bezig met het verlenen van financiële diensten, administratieve zaken, bemiddelen in aan- en verkoop van roerende en onroerende zaken en adviesbureau. [gedaagde] beschikt niet, en heeft ook nimmer beschikt, over een vergunning als bedoeld in het op dat moment geldende artikel 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte) om te handelen als effectenbemiddelaar. [gedaagde] heeft ook nimmer geregistreerd gestaan als cliëntenremisier in het openbare, door de stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) aangehouden, register in de zin van de Wte. 2.3. Eerder heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht voor Assurantiewacht, tevens handelend onder de naam “Lekker Leven Hypotheken”. In een overeenkomst gedateerd 14 september 2000 met de titel samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen Assurantiewacht aangeduid als franchisegever en [gedaagde] aangeduid als franchisenemer, zijn partijen voor zover van belang het volgende overeengekomen: Artikel 1 Assortiment 1.1 Franchisegever vervult de rol van intermediair als het gaat om afspraken met derden, zoals banken, vermogensbeheerders en verzekeraars. Franchisegever zal naar rato van de individuele bijdrage een beloning toekennen aan franchisenemer als omschreven in artikel 4 “Provisiereglement”. Benadrukt wordt dat franchisenemer geen adviserende rol speelt in het tot stand komen van financiële en aanverwante producten tussen prospect en de financiële instelling. Franchisenemer zal slechts het product aangeboden door franchisegever, bij de prospect toelichten en benodigde bescheiden in ontvangst nemen. (…) [gedaagde] verrichtte zijn werkzaamheden in het kader van de samenwerking met Assurantiewacht onder de naam “Lekker Leven Hypotheken [gedaagde].” 2.4. Assurantiewacht bood, als tussenpersoon, onder meer een 10-jarige hypotheek aan, al dan niet gecombineerd met beleggingsproducten, waaronder een tweetal producten aangeduid als het “Euro Consultancy certificaat” en het “VastgoedGarant certificaat”. [gedaagde] heeft als franchisenemer van Assurantiewacht deze producten onder de aandacht gebracht van het publiek. 2.5. In de door Euro Consultancy Inc. verspreide brochures met betrekking tot het Euro Consultancy certificaat staat onder het opschrift Investeren zonder beleggingsrisico: ons huismerk onder meer het volgende: … een veilige investering met een gestaag maar zeker rendement … Uw inleg wordt na het einde van de looptijd teruggestort. Er is een looptijdkeuze van 20 of 30 jaar. (…) Gedurende de contractsduur wordt het rendement naar keuze per jaar of aan het einde van de looptijd ineens uitgekeerd. U kunt vanaf elk jaar van de contractsduur laten uitkeren, zover u dat maar bij de aanvraag kenbaar maakt. 2.6. In de brochure over het certificaat van VastgoedGarant staat onder meer het volgende: …wordt u als deelnemer ingeschreven in de administratie van stichting VastgoedGarant (sVG). (…) U bent dus volledig eigenaar van een deel van een vastgoedportefeuille. U komt met SVG overeen dat deze uw vastgoed aan het einde van de looptijd van u terugkoopt voor gegarandeerd dezelfde prijs als waarvoor u kocht. Gedurende, of aan het einde van de looptijd ineens, ontvangt u gegarandeerd een rendement van 8%. SVG zal aan het einde van de looptijd het vastgoed verkopen, over de winst bij verkoop ontvangt u 3%. 2.7. [gedaagde] heeft verklaard betrokken te zijn geweest in de periode 2001-2003 bij + 30 á 40 klanten die een Euro Consultancy certificaat hebben gekocht en in de periode 2003-2005 bij eenzelfde aantal klanten dat een VastgoedGarant certificaat heeft gekocht. [gedaagde] heeft de samenwerkingsovereenkomst met Assurantiewacht in september 2005 beëindigd. 2.8. Assurantiewacht is op 6 juni 2006 failliet verklaard. Uit de faillissementsverslagen volgt dat de aangemelde schulden de bekende baten overtreffen. 2.9. Uit verslagen van de curator blijkt voorts dat de heer F.M. Leroi (hierna “Leroi”), directeur van Assurantiewacht, door de Belgische justitie wordt verdacht van oplichting. Ook de FIOD heeft een onderzoek ingesteld. De curator schrijft in zijn faillissementsverslag van 24 oktober 2006 over Euro Consultancy en VastgoedGarant: Deze beide vennootschappen gaven beleggingscertificaten af met zeer hoge rendementswaarden, waar – naar thans is gebleken – in ieder geval 175 mensen aan hebben deelgenomen voor een totale inlegwaarde van plus minus 5,4 miljoen. Vanuit de vennootschap Vastgoed Garant II B.V. zijn in het verleden rendementen daadwerkelijk uitgekeerd, waarvan overigens het vermoeden bestaat dat dit door middel van het zogenaamde “pyramidespel-principe” is gebeurd en vanuit Euro Consultancy is nimmer enig rendement uitgekeerd. (…) Vooralsnog bestaat bij justitie het idee dat Euro Consultancy in het geheel nooit heeft bestaan als zelfstandig rechtspersoon en in het leven is geroepen door de heer Leroi in verband met de hem toegedichte oplichting. 2.10. De curator schrijft in dat verslag voorts dat op basis van de beschikbare informatie moet worden aangenomen dat Assurantiewacht juridisch aansprakelijk is jegens de diverse gedupeerden. 2.11. In een inmiddels in Nederland aanhangige strafzaak wordt Leroi ten laste gelegd dat hij, al dan niet samen met Assurantiewacht, buiten een besloten kring beleggingsproducten, waaronder certificaten van Euro Consultancy en VastgoedGarant zonder vergunning heeft aangeboden en voorts dat hij beleggers heeft bewogen tot de afgifte van geldsbedragen en/of het aangaan van een hypotheekschuld. Onderdeel van de tenlastelegging is voorts: Het meedelen en/of laten meedelen door de desbetreffende tussenpersoon aan een of meerdere van voornoemde personen (bedoeld zijn beleggers – rb.) dat: - er sprake zou zijn van een garantieproduct, - er een gegarandeerd rendement zou worden uitgekeerd, en/of - er voor de desbetreffende belegger geen enkel risico aan zou vastzitten (…). 2.12. [eisers] is met [gedaagde] in contact gekomen via een advertentie in de krant waarop [eisers] heeft gereageerd. Daarin werd geadverteerd voor “Lekker Leven Hypotheken” met onder meer woorden van de strekking dat de woonlasten verlaagd of zelfs tot nul gereduceerd zouden kunnen worden. Vervolgens heeft [gedaagde] contact opgenomen en [eisers] enige malen, voor de eerste maal op 7 mei 2003, thuis bezocht. 2.13. [eisers] heeft in het gesprek met [gedaagde] kenbaar gemaakt dat het zijn bedoeling was zijn hypothecaire maandlasten (tot nul) te reduceren. [gedaagde] heeft daartoe mogelijkheden voorgelegd die bestonden uit het aflossen van de bestaande en het afsluiten van een nieuwe hypothecaire lening waarbij een deel van de overwaarde van de woning werd belegd in garantiecertificaten en in een aandelenfonds. [gedaagde] heeft [eisers] brochures gegeven van EuroConsultancy en VastgoedGarant. 2.14. [gedaagde] heeft in dat verband voorstellen aan [eisers] gedaan. Bij brief van 9 mei 2003 heeft [gedaagde] op briefpapier met het opschrift Lekker Leven Hypotheken [gedaagde] een overzicht gegeven van de maandlasten waarbij vermeld staat “gebaseerd op garantie”. Deze voorstellen komen hierop neer dat de nieuwe woonlasten lager zijn en dat deze (netto) na 10 jaar tot nihil gedaald zijn. Het voorstel voorziet in een effectendepot en de aankoop van garantiecertificaten, waarvan het rendement aangewend wordt voor de betaling van de maandlasten. 2.15. [eisers] heeft de door [gedaagde] aangeleverde stukken, getekend en gezonden aan Assurantiewacht. Daarbij was ook een “deelnameformulier garantiecertificaat” van Euro Consultancy dat [eisers] heeft ingevuld en gedateerd op 27 mei 2003. Daarin wordt een deelnamesom van EUR 19.000,00 vermeld en een opname na 11 jaar. Met de hand is bijgeschreven “EUR 202,00 p. 1000.” 2.16. Kort daarop heeft [eisers] de overwaarde in zijn huis via een hypothecaire lening opgenomen en blijkens de nota van afrekening van de passerende notaris een bedrag van EUR 31.844,83 betaald op de rekening van Assurantiewacht. Van de laatste heeft Verhoeven een document ontvangen getiteld “Euro Consultancy Garantiecertificaat” met uitgiftedatum 13 augustus 2003. Het certificaat vermeldt EUR 19.000,00, als inleg, heeft een uitgiftedatum van 13 augustus 2003 en een einddatum van 13 augustus 2033. Het certificaat vermeldt een gegarandeerde jaarlijkse uitkering van EUR 3.838,00 met ingang van 13 augustus 2014. 2.17. Voorts heeft [eisers] van Assurantiewacht een certificaat van Vastgoed- Garant ontvangen ten bedrage van EUR 14.000,00, waarop reeds na het eerste jaar zou worden uitgekeerd. Dat certificaat is niet overgelegd in de procedure. 2.18. [eisers] heeft op het certificaat van VastgoedGarant in 2004 en 2005 het overeengekomen rendement ad EUR 1.120,00 ontvangen. Daarna heeft [eisers] geen rendementen meer ontvangen. 2.19. Eind 2005 heeft [eisers] geconstateerd dat de website van Euro Consultancy niet langer in de lucht was. 2.20. Bij brief van 5 januari 2006 heeft Leroi op briefpapier met het logo van Lekker Leven Hypotheken aan Kloppenbrug bericht dat Euro Consultancy haar vestiging in Luxemburg heeft opgeheven en uitsluitend nog in de Verenigde Staten nu kantoor houdt op een niet aan Leroi bekend gemaakt adres. Leroi schrijft daarin voorts onder meer: Euro Consultancy heeft de vestiging in Luxemburg opgeheven en houdt nu slechts nog kantoor in de Verenigde Staten aldus de heer Cohen, secretaris van Euro Consultancy. Ondanks herhaaldelijk verzoek heeft hij het adres aldaar niet bekend gemaakt. Het product is samen met een aantal andere investeringsproducten aan u genoemd als mogelijkheid. Wij hebben echter nooit een samenwerkingsovereenkomst met Euro Consultancy gehad. (…) Toen de uitbetaling van het jaarlijks te ontvangen rendement van de inleg van enkele investeerders stagneerde, gaf de heer Cohen aan dat er een software probleem speelde. Later zijn de contacten gestagneerd en tot op heden zijn deze en de uitbetalingen niet hervat. Aangezien dit aanleiding tot ongerustheid geeft hebben wij, namens de cliënten van Lekker Leven Hypotheken welke tevens hebben geïnvesteerd in Euro Consultancy, de AFM (Autoriteit Financiële Markten) verzocht adresgegevens te achterhalen en ons tevens te informeren als er gegevens bekend zijn of worden zodat wij u, als investeerder van Euro Consultancy, hierover kunnen informeren. Vanzelfsprekend hebben wij alle bij ons bekende informatie inzake Euro Consultancy verstrekt aan de AFM. 2.21. Op 21 juni 2006 heeft [eisers], samen met een vijftal andere partijen, beslag laten leggen op het woonhuis van [gedaagde]. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat die andere partijen eveneens tegen [gedaagde] procederen en dat zij hun vorderingen baseren op dezelfde grondsalgen als aan de orde in deze procedure. 3. Het geschil 3.1. [eisers] vordert samengevat - (1) veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door [eisers] door het handelen van [gedaagde] geleden schade nader op te maken bij staat; (2) van waarde verklaring van het ten laste van [gedaagde] gelegde beslag; (3) veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door [eisers] gemaakte kosten voor juridische bijstand; (4) veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Voor de vordering tot vanwaardeverklaring geldt dat [eisers] daarbij geen belang heeft. In het huidige systeem van de wet is een aparte vordering tot vanwaardeverklaring niet langer vereist. Deze vordering zal dus worden afgewezen. 4.2. Het verwijt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld onderbouwt [eisers] met een aantal sub-verwijten. In de eerste plaats stelt [eisers] dat [gedaagde] heeft gehandeld als orderremisier en/of cliëntenremisier zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning als bedoeld in artikel 7 Wte en zonder ingeschreven te zijn geweest als cliëntenremisier. Voorts verwijt [eisers] [gedaagde] dat hij cliënten heeft aangebracht bij Euro Consultancy zonder dat deze was geregistreerd bij de AFM. In dit verband doet [eisers] een beroep op artikel 41 Nadere Regeling Gedragstoezicht Effectenverkeer 2002 (NR) waarin onder andere wordt bepaald dat een effecteninstelling zich met betrekking tot een effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning ex artikel 7 Wte dient te onthouden van het aanbrengen van cliënten of effectenorders voor rekening van cliënten bij deze instelling. De rechtbank zal deze stellingen hierna bespreken waarbij zij tevens ingaat op het karakter van de relatie tussen [gedaagde] en [eisers]. Juridische context 4.3. [eisers] wilde advies over de mogelijkheid om zijn maandlasten te verlagen. [gedaagde] heeft [eisers] ook daadwerkelijk daarover geadviseerd. Verder erkent [gedaagde] dat hij ten behoeve van [eisers] heeft bemiddeld bij zowel de totstandkoming van de hypothecaire geldlening als de investering in de certificaten van Euro Consultancy en VastgoedGarant. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tussen [eisers] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Daaraan doet niet af dat daarnaast tevens een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eisers] en Assurantiewacht en dat het de laatste was met wier tussenkomst de hypotheek tot stand is gekomen en het certificaat is aangekocht. Nu in deze procedure de vorderingen van [eisers] op Assurantiewacht niet worden behandeld, zal de rechtbank niet ingaan op de inhoud van deze tweede overeenkomst. 4.4. Bij de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden dient [gedaagde] jegens [eisers] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). De te beantwoorden vraag daarbij is of [gedaagde] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou hebben gedaan. Daarbij dienen in aanmerking genomen te worden hetgeen partijen zijn overeengekomen en voorts alle relevante omstandigheden van het geval, daaronder begrepen de toepasselijke regelgeving. Daaronder zijn ook begrepen de bepalingen van de Wte die blijkens de wetsgeschiedenis mede strekken ter bescherming van de belangen van de beleggers. 4.5. [eisers] heeft gesteld dat [gedaagde] met het voorstel is gekomen om een deel van een nieuw af te sluiten hypothecaire lening aan te wenden voor de aanschaf van, onder meer, een certificaten Euro Consultancy en VastgoedGarant en daarnaast een klein pakket aandelen. [eisers] heeft gesteld dat het in de door [gedaagde] met hem besproken scenario’s, naast een kleine belegging in een aandelenfonds waarover verder geen geschil bestaat, uitsluitend is gegaan over de aankoop van garantiecertificaten. Alternatieve producten en beleggingen zijn volgens [eisers] niet door [gedaagde] met hem besproken. Dat laatste heeft [gedaagde] wel betwist maar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] heeft bij de beschrijving van zijn werkwijze aangegeven dat hij in gesprekken met klanten altijd een aantal verschillende beleggingsmogelijkheden besprak. 4.6. De rechtbank heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de diverse berekeningen die hij voor [eisers] stelt te hebben gemaakt, over te leggen. Uit de daarop ingebrachte stukken blijkt inderdaad dat [gedaagde] meer berekeningen heeft gemaakt maar tevens dat telkens uitgegaan wordt van garantiecertificaten. Het enige verschil is dat in het eerste van de twee door [gedaagde] teruggevonden scenario’s, slechts wordt uitgegaan van de aankoop van certificaten Euro Consultancy, terwijl in het tweede scenario uitgegaan wordt van de aankoop van een certificaat Euro Consultancy en van een certificaat VastgoedGarant. Dat laatste certificaat was na de datum van het vorige gesprek tussen [gedaagde] en Kloppenbrug geïntroduceerd op de markt en heeft toen aandacht gekregen. [gedaagde] heeft niet gesteld en niet is gebleken dat de voorwaarden die van toepassing waren op dit product en de risico’s die daarmee gemoeid waren, wezenlijk anders waren dan die van de certificaten van Euro Consultancy. Uit de berekeningen van [gedaagde] kan, zonder nadere toelichting die [gedaagde] niet heeft gegeven, dus niet worden afgeleid dat [gedaagde] [eisers] tevens heeft voorgelicht over alternatieven voor de certificaten van Euro Consultancy en VastgoedGarant. Daarmee heeft [gedaagde] de stelling van [eisers] dat [gedaagde] dat alternatieven niet zijn besproken onvoldoende betwist. 4.7. [eisers] stelt dat hij [gedaagde] heeft gevraagd naar de risico’s verbonden aan de certificaten. Kloppenbrug stelt dat [gedaagde] in antwoord daarop heeft gewezen op de vaste rendementen en het ontbreken van risico’s. [gedaagde] stelt daartegenover dat hij nimmer heeft aangegeven dat de certificaten zonder risico zijn. De rechtbank meent echter dat in het midden kan blijven of [gedaagde] heeft aangegeven wat hij stelt te hebben aangegeven. Gelet op de inhoud van de brochures, zoals hierboven geciteerd, waarin wordt geadverteerd met de afwezigheid van risico’s, had [gedaagde] als hij daarbij kanttekeningen had willen maken, daarin heel specifiek moeten zijn. [gedaagde] heeft niet gesteld en de rechtbank is niet gebleken dat hij dat is geweest. 4.8. De rechtbank is verder van oordeel dat de door [gedaagde] verstrekte informatie en inlichtingen concrete aanbevelingen inhielden die door [eisers] als advies beschouwd mochten worden. 4.9. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde], gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen en de relevante omstandigheden, niet de als een goed opdrachtnemer in acht te nemen zorg heeft betracht. Dat leidt zij niet af uit de omstandigheid dat [eisers] slechts tweemaal de overeengekomen rendementsbetalingen heeft ontvangen en ook niet uit de omstandigheid dat aangenomen moet worden dat [eisers] de afkoopsom niet meer zal ontvangen. Dat zijn constateringen achteraf waaruit nog niet volgt dat aan [gedaagde] ter zake enig verwijt gemaakt kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat verwijt echter wel worden gemaakt op grond van wat hierna (4.10 – 4.17) wordt overwogen. 4.10. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij de brochures voor de certificaten heeft gezien en dat hij verder geen onderzoek heeft gedaan. Daarbij valt op dat uit de overgelegde brochure niet blijkt dat tevens een prospectus beschikbaar is gesteld terwijl ook overigens niet is gesteld of gebleken dat een prospectus beschikbaar is gesteld. [gedaagde] heeft dus geadviseerd over een product waarmee hij niet bekend was en waarover, behalve een summiere brochure, geen aanvullende informatie beschikbaar was. 4.11. Voorts heeft [gedaagde] erkend dat hij ook geen nader onderzoek heeft gedaan naar Euro Consultancy en Vastgoed Garant. [gedaagde] heeft wel gesteld dat Euro Consultancy onder de indertijd geldende regelgeving geen registratie bij de AFM behoefde omdat deze zou vallen onder de Luxemburgse regelgeving. Hij heeft daarvoor een beroep gedaan op een brief van Euro Consultancy aan Leroi van “Lekker Leven Hypotheken” van 28 augustus 2001. Wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, de rechtbank acht deze brief, die niet afkomstig is van de AFM of haar Luxemburgse evenknie en evenmin van een deskundige derde, (bijvoorbeeld in de vorm van “legal opinion" van een advocatenkantoor) onvoldoende om nader onderzoek achterwege te laten. Het volstaat niet uitsluitend af te gaan op informatie afkomstig van de entiteit die nu juist voorwerp van onderzoek zou moeten zijn. In verband met VastgoedGarant heeft [gedaagde] gesteld dat het ging om een eigen ontwikkeling van Assurantiewacht ging die werd “gevoerd”door een aparte entiteit. [gedaagde] stelt dat te hebben afgeleid uit de bij dit certificaat behorende algemene voorwaarden. Ook hier geldt dat [gedaagde] niet stelt dat hij nadere informatie heeft gevraagd of dat hij op andere wijze nader onderzoek heeft gedaan. 4.12. [gedaagde] heeft gesteld dat hij niet beter wist dan dat Assurantiewacht deugdelijke producten op de markt bracht (cva punt 8). Waarop [gedaagde] dat vertrouwen baseert en kon baseren, is de rechtbank echter niet duidelijk geworden. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij Assurantiewacht heeft gevraagd naar haar vergunningen en dat zij hem gezegd zou hebben te beschikken over een SER-inschrijving en over een inschrijving om effecten te mogen verhandelen. [gedaagde] heeft echter tevens verklaard dat hij deze vergunning niet heeft ingezien en dat hij zelf ook geen navraag heeft gedaan. De rechtbank acht dat, mede gelet op het summiere karakter van de informatie over Euro Consultancy en VastgoedGarant en de door hen uitgegeven certificaten, onvoldoende. Voor zover deze stelling van [gedaagde] beschouwd zou moeten worden als een beroep op overmacht, gaat dit dan ook niet op. 4.13. [gedaagde] heeft dus (positief) geadviseerd over producten waarover slechts summiere, niet geverifieerde informatie beschikbaar was, afkomstig van een onderneming waarover eveneens slechts summiere, niet geverifieerde informatie bestond, en waarbij het initiatief om dit product aan te bieden voorts afkomstig was van een onderneming waarover eveneens slechts niet geverifieerde informatie beschikbaar was. 4.14. Het gebrek aan voldoende en betrouwbare informatie van [gedaagde] klemt te meer omdat uit de door partijen gestelde gang van zaken volgt dat alle contacten met Assurantiewacht via [gedaagde] zijn gelopen. Ter comparitie heeft [gedaagde] toegelicht dat als een klant een bepaalde transactie wilde, hij, [gedaagde], alle benodigde papieren door de klant liet tekenen. [eisers]s besluitvorming was dus geheel gebaseerd op de informatie verstrekt door [gedaagde] en dat was [gedaagde] bekend. 4.15. Het handelen van [gedaagde] is voorts in strijd met de toepasselijke voorschriften uit de Wte. Het stond hem hoe dan ook niet vrij om te adviseren over specifieke beleggings-producten. Op basis van de gebleken feiten moet aangenomen worden dat [gedaagde] heeft gehandeld als cliëntenremisier dan wel orderremisier zonder dat hij daartoe was ingeschreven bij de AFM. Dat levert strijd op met artikel 7 Wte. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft willen stellen dat hij gebruik kon maken van de inschrijving van Assurantiewacht als cliëntenremisier, geldt dat het ook Assurantiewacht als cliëntenremisier niet vrijstond over specifieke producten te adviseren. Overigens geldt dat [gedaagde] niet kan profiteren van een eventuele inschrijving van Assurantiewacht als cliëntenremisier. [gedaagde] was immers niet in dienst van Assurantiewacht maar werkte voor eigen rekening en risico met een vergoeding die gerelateerd was aan de door zijn toedoen door Assurantiewacht bij derden aangebrachte transacties. Voorts is van belang dat het cliëntenremisiers op grond van het (voormalige) artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte niet vrijstond cliënten bij andere cliëntenremisiers aan te brengen. Dat kon uitsluitend bij – verkort weergegeven – vergunninghoudende effecteninstellingen en beleggingsinstellingen. 4.16. [eisers] heeft tenslotte een beroep gedaan op artikel 41 NR. Gelet op de conclusies die reeds uit het voorgaande getrokken kunnen worden, behoeft dit verwijt geen bespreking meer. 4.17. Een en ander tezamen genomen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de zorg die [eisers] van hem als goed opdracht-nemer heeft mogen verwachten. [gedaagde] had in de gegeven omstandigheden niet mogen adviseren tot aankoop van certificaten Euro Consultancy. Dat tekortschieten is voorts aan [gedaagde] toerekenbaar. Causaal verband en schade 4.18. Deze conclusie brengt mee dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eisers] als gevolg van dat tekortschieten heeft geleden. Dat betekent ook dat het sub 1 gevorderde voor toewijzing gereed ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is een verwijzing naar de schadestaatprocedure echter niet noodzakelijk nu [eisers] de door hem gestelde schade heeft gespecificeerd en toegelicht en [gedaagde] daarop heeft kunnen reageren. De vaststelling van de schade kan dus in het kader van deze procedure plaatsvinden. 4.19. Naar aanleiding van hetgeen ter comparitie is besproken heeft [eisers] een (herziene) schadeberekening overgelegd (productie 3 bij akte van 10 januari 2007). Deze gaat uit van het bestaan van causaal verband tussen de gestelde schade en de aan [gedaagde] verweten gedragingen waarbij een beroep wordt gedaan op de omkeringregel. 4.20. De rechtbank oordeelt als volgt. Zonder advies van [gedaagde] zou [eisers] geen certificaten Euro Consultancy en VastgoedGarant hebben gekocht. De rechtbank verwerpt daarmee de stelling van [gedaagde] dat indien niet hij [eisers] zou hebben bezocht maar een andere franchisenemer van Assurantiewacht, [eisers] eveneens deze certificaten zou hebben gekocht. Die stelling gaat niet op omdat voor de vaststelling van het causale verband uitsluitend vergeleken wordt met de situatie waarin het schadeveroorzakende feit – lees het advies van [gedaagde] om certificaten aan te kopen – zich niet zou hebben voorgedaan. Aan een beoordeling van het beroep op de omkeringregel, wat daar ook van zij, komt de rechtbank niet toe. 4.21. Er is dus sprake van een causaal verband tussen de kosten die zijn gemaakt voor de aanschaf van de certificaten en het tekortschieten van [gedaagde]. Er is geen concreet vooruitzicht dat de inleg op de certificaten terugbetaald zal worden. 4.22. Nu er geen concreet vooruitzicht bestaat dat de inleg terugbetaald zal worden, beschouwt de rechtbank het bedrag aan inleg onder aftrek van de rendementsbetalingen die [eisers] in 2004 en 2005 op het VastgoedGarant certificaat heeft ontvangen, en dus niet de gehele oorspronkelijke inleg, als schade. Onduidelijk is per welke datum de rendementsbetaling voor 2004 is ontvangen. Voor de betaling met betrekking tot 2005 gaat de rechtbank uit van betaling op 10 augustus 2005 op grond van de brief van Vastgoed-Garant van 13 januari 2006 (productie 1 bij dagvaarding). Gelet op het tijdstip waarop in 2005 een rendementsbetaling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank er van uitgaan dat de betaling voor 2004 een jaar eerder op dezelfde datum heeft plaatsgevonden, dus op 10 augustus 2004. 4.23. De rechtbank gaat bij de berekening van de schade uit van de wettelijke rente die gegenereerd wordt over de ingelegde gelden en zal de opbouw van rendement buiten beschouwing laten. De rechtbank gaat voor de periode waarover rente berekend moet worden in beginsel uit van de datum waarop de inleg aan Assurantiewacht is betaald. Nu [eisers] daarover echter geen mededelingen heeft gedaan, zal zij voor het certificaat van Euro Consultancy uitgaan van 13 augustus 2003, de datum van de uitgifte van het certificaat. Voor het certificaat van VastgoedGarant gaat de rechtbank op de gronden in de vorige alinea toegelicht uit van 10 augustus 2003, als de datum van uitgifte. 4.24. De te ontvangen schadevergoeding stelt [eisers] in staat om desgewenst het extra deel van de hypothecaire lening dat destijds is aangewend voor de aankoop van de certificaten Euro Consultancy en VatsgoedGarant, af te lossen. 4.25. De nieuwe hypothecaire lening is voor een hoger bedrag afgesloten dan de oude lening. Dat verschil kan niet verklaard worden vanuit de aankoopprijs van de door [eisers] aangekochte certificaten. [eisers] heeft dat verschil niet nader toegelicht. Dat brengt mee dat [eisers] terzake van het verband tussen de aan [gedaagde] verweten gedragen en de schade geleden als gevolg van het afsluiten van een hogere hypotheek onvoldoende heeft gesteld. Dat geldt evenzo voor de kosten van het vervroegd aflossen van de oude hypotheek en die voor het afsluiten van de nieuwe hypotheek. Ook voor de kosten voor het afkopen van een oude levensverzekering en het aankopen van een nieuwe levensverzekering geldt dat voor de rechtbank zonder nadere toelichting, die [eisers] niet heeft gegeven, niet is in te zien waarom een nieuwe hypotheek gepaard moet gaan met het afsluiten van een nieuwe levensverzekering. 4.26. De vordering tot vergoeding van de kosten voor juridische bijstand, die niet (gemotiveerd) is betwist, ligt voor toewijzing gereed voor zover deze zich beperkt tot de buitengerechtelijke incassokosten berekend conform het rapport Voorwerk II, dus tot een bedrag van EUR 1.158,00. 4.27. Samengevat liggen de volgende posten voor toewijzing gereed: - certificaat VastgoedGarant minus rendementen EUR 11.760,00 - wett. rente over EUR 14.000 van 10-8-03 tot 10-8-04 627,69 - wett. rente over EUR 12.880 van 10-8-04 tot 10-8-05 514,64 - wett. rente over EUR 11.760 van 10-8-05 tot 6-6-07 959,49 - certificaat Euro Consultancy 19.000,00 - wett. rente van 13-8-03 tot 6-6-2007 3.153,44 - kosten cf Voorwerk II 1.158,00 Totaal EUR 37.173,26 4.28. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot op basis van het toegewezen bedrag (hoofdsom plus rente) de proceskosten aan de zijde van Kloppenbrug als volgt: - dagvaarding 84,87 - vast recht 792,00 - salaris procureur 1.737,00 (3 punten × tarief EUR 579,00) Totaal EUR 2.613,87 4.29. De rechtbank begrijpt dat [eisers] de beslagkosten van [gedaagde] wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Gelet op het feit dat het beslag mede is gelegd ten behoeve van andere crediteuren van [gedaagde], die eveneens procederen tegen [gedaagde] en in welke (vijf) andere procedures vergoeding van dezelfde proceskosten wordt gevorderd, zal de rechtbank [gedaagde] in deze procedure veroordelen tot het aandeel van [eisers] in deze kosten, te weten 1/6 deel van de kosten. De beslagkosten worden begroot op EUR 265,25 voor verschotten en EUR 452,00 voor salaris procureur (1 rekest x EUR 452,00).Het aandeel van [eisers] bedraagt dus EUR 119,50. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat zij voor de berekening van de beslagkosten en gelet op de omslag van de kosten, telkens uitgaat van één punt berekend naar tarief II. Zij laat hier dus buiten beschouwing dat Kloppenbrug zonder de samenloop met de andere procedures, gelet op de hoogte van zijn vordering aanspraak zou hebben gehad op één punt berekend naar een hoger tarief. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 11.760,00 (elfduizend zevenhonderdenzestig euro), vermeerderd met (i) de wettelijke rente over een bedrag van EUR 14.000,00 met ingang van 10 augustus 2003 tot 10 augustus 2004, (ii) de wettelijke rente over EUR 12.880,00 met ingang van 10 augustus 2004 tot 10 augustus 2005 en (iii) de wettelijke rente over EUR 11.760,00 met ingang van 10 augustus 2005 tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 19.000,00 (negentienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 13 augustus 2003 tot de dag van volledige betaling, 5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 1.158,00, 5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 2.613,87 en in zijn aandeel in de beslagkosten ad EUR 119,54, totaal EUR 2.733.41, 5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.6. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.J. Blaisse en mr. F.M.A. ‘t Hart en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.