Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8766

Datum uitspraak2007-06-21
Datum gepubliceerd2007-07-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 06/4804
Statusgepubliceerd


Indicatie

Werkloosheidswet. Faillissement werkgever. Overname Loonbetalingsverplichting door Uwv.
Uitsluiting van deze verplichting in CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf werkt niet t.a.v. eiseres. Zij is geen lid is van de - kleine - werknemersorganisatie die de CAO heeft afgesloten en de CAO is niet algemeen verbindend verklaard. Eiseres jegens haar werkgever een ongebonden werknemer. Ook geen binding door incorporatie CAO-bepaling in arbeidsovereenkomst, omdat de CAO niet met medewerking van de (grote) vakorganisaties tot stand is gekomen niet de aangesloten medewerkers in de horecabranche in belangrijke mate vertegenwoordigen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/4804 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2007 inzake [eiseres], te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. M.F.J. Witlox, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), te Amsterdam, verweerder, gemachtigde J. Huijs, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Venlo. Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder geweigerd om de verplichting tot betaling van loon aan eiseres van haar gefailleerde werkgever - restaurant [werkgever] - over te nemen. Verweerder heeft dit besluit, bij besluit van 27 oktober 2006, gehandhaafd, voor zover het de periode 1 augustus tot en met 31 augustus 2006 betreft. Eiseres heeft op 6 december 2006 tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 18 april 2007, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd de verplichting tot betaling van eiseres' salaris over de periode 1 augustus 2006 tot en met 31 augustus 2006 over te nemen. Feiten 2. Eiseres is op 1 september 2005 in dienst getreden bij haar voormalige werkgever. Eiseres heeft, op basis van een arbeidsovereenkomst zonder vastgestelde arbeidsduur, gewerkt tot haar ziekmelding met ingang van 12 juni 2006. Met ingang van 31 juli 2006 heeft zij zich beter gemeld. 3. Restaurant [werkgever] is op 26 juli 2006 failliet verklaard. Bij brief van 31 juli 2006 is eiseres door de werkgever ontslag aangezegd, met inachtneming van de kortst mogelijke opzegtermijn. Eiseres heeft vervolgens bij verweerder een aanvraag ingediend tot overneming van de betalingsverplichtingen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder het in het procesverloop genoemde besluit van 22 augustus 2006 genomen. Standpunten van partijen 4. Verweerder heeft overwogen dat de laatste werkdag in het bedrijf 22 juli 2006 was en het bedrijf failliet is verklaard op 26 juli 2006. De omstandigheid dat eiseres, die met ingang van 1 augustus 2006 weer beter was, niet kon werken, dient daarmee volgens verweerder voor rekening en risico te komen van de werkgever. Niettemin heeft verweerder besloten om de verplichting tot loonbetaling niet over te nemen, omdat in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor het horeca- en aanverwante bedrijf, die in de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en haar werkgever van toepassing was verklaard, ten nadele van eiseres is afgeweken van die, op grond van artikel 7:628, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldende verplichting. 5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de CAO weliswaar, door middel van een verwijzing in de arbeidsovereenkomst, van toepassing is verklaard, maar dat de bepalingen daarvan geen andere betekenis hebben dan de andere bepalingen in de arbeidsovereenkomst, omdat die CAO in de relevante periode niet algemeen verbindend was verklaard. Wettelijk kader 6. Ingevolge artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW) heeft een werknemer recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, loon, vakantiegeld of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald. 7. Op grond van artikel 7:628, derde lid, in combinatie met het eerste lid, van het BW, behoudt de werknemer, indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, in het geval dat het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld het recht op het gemiddelde loon dat hij gedurende die tijd zou hebben kunnen verdienen. 8. Op grond van het vijfde lid van dit wetsartikel kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst slechts bij schriftelijke overeenkomst ten nadele van de werknemer van - onder andere - deze bepalingen worden afgeweken. In geval van opeenvolgende overeenkomsten kan dit, op grond van het zesde lid, in totaal voor maximaal zes maanden worden overeengekomen. Op grond van het zevende lid, kan voor de periode na zes maanden slechts bij CAO of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan ten nadele van de werknemer van deze bepalingen worden afgeweken. 9. In artikel 12, eerste lid, van de van toepassing verklaarde CAO is bepaald dat, in afwijking van artikel 7:628 van het BW, zowel bij een (verlengd) contract voor bepaalde tijd als een contract voor onbepaalde tijd, voor de werkgever nimmer een verplichting tot doorbetaling van loon geldt in de omstandigheden als omschreven in het eerste lid van artikel 7:628 van het BW. Beoordeling van de zaak 10. Niet in geschil is dat verweerder, onder de gegeven omstandigheden, in beginsel de, op basis van een tussen de werkgever en eiseres gesloten arbeidsovereenkomst bestaande, verplichting van de werkgever tot loonbetaling aan eiseres diende over te nemen. Verweerder heeft, voor zover het de doorbetaling van loon tot 1 augustus 2006 betreft, ook aan die verplichting voldaan. 11. In aanmerking nemende dat de looptijd van de arbeidsovereenkomst op basis waarvan eiseres bij de werkgever in dienst is getreden een looptijd had van 8 maanden tot 1 mei 2006, is in dit geval sprake van opvolgende arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:628, zesde lid, van het BW. Op het moment van de aanzegging van het ontslag kon, gelet op het vijfde lid, in combinatie met het zesde lid, van artikel 7:628, van het BW, de uitsluiting van de loonbetalingsverplichting bij bijvoorbeeld het faillissement van de werkgever niet meer zijn gebaseerd op een bepaling in de arbeidsovereenkomst. 12. De rechtbank deelt eiseres' opvatting dat zij niet gebonden is aan hetgeen in artikel 14 van de genoemde CAO is bepaald. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiseres - blijkens het verhandelde ter zitting - geen lid is van de - kleine - werknemersorganisatie die de CAO heeft afgesloten. De CAO is verder ook niet algemeen verbindend verklaard. Eiseres is dan ook, jegens haar werkgever, te beschouwen als een ongebonden werknemer. 13. Weliswaar zou in een dergelijk geval, via een incorporatiebeding in de met de werknemer gesloten arbeidsovereenkomst, sprake kunnen zijn van binding aan de CAO, maar voorwaarden daarvoor zijn dat de CAO met medewerking van de (grote) vakorganisaties tot stand is gekomen en dat die vakorganisaties de aangesloten medewerkers in de horecabranche in belangrijke mate vertegenwoordigen. Aan die voorwaarden is in dit geval niet voldaan. 14. De rechtbank komt, op grond hiervan, tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er voor hem geen verplichting bestond om eiseres' loon over de periode 1 augustus tot en met 31 augustus 2006 te betalen. 15. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen zij in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen. 16. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,--; • wegingsfactor 1. 17. Tevens zal de rechtbank bepalen dat eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed. 18. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,--; - wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier; - gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,-- te vergoeden. Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. le Fèbre als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2007. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschriften verzonden: