Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA8628

Datum uitspraak2007-07-03
Datum gepubliceerd2007-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/24889
Statusgepubliceerd


Indicatie

Centraal staat de vraag of ten aanzien van de groep bezoekers die in de nacht van vrijdag 15 op zaterdag 16 juni 2007 aanwezig was in het Grand Café “Het Vervolg” een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Daarbij is van belang dat het Grand Café een vrij toegankelijke plaats is en dat ook het feest dat werd gehouden open stond voor iedere belangstellende. Nader toegespitst gaat het erom of de informatie waar verweerder zich op beroept, een voldoende basis vormt voor een bevestigende beantwoording van die vraag. Het publieke karakter van de te onderzoeken plaats en de omvang van het aldaar te verwachten publiek zijn van invloed op de eisen die moeten worden gesteld aan de feitelijke grondslag van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Naarmate deze twee elementen sterker aanwezig zijn, zal immers de inbreuk die met het onderzoek op het publieke leven wordt gemaakt groter zijn en dus een steviger rechtvaardiging vergen. De in de processen-verbaal genoemde omstandigheden zijn onvoldoende voor het aannemen van een verband tussen criminele activiteiten door West-Afrikanen en illegaal verblijf. Het dossier bevat weliswaar meer aanwijzingen voor een mogelijk verband tussen crimineel gedrag en het bezoeken van het Grand Café, maar dat is niet het beslissende punt in deze zaak. Verweerder had onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat eventueel op het Nigeriaanse feest in het Grand Café in de nacht van 15 op 16 juni 2007 aanwezige West-Afrikanen tevens illegaal in Nederland verbleven, zodat de met die groep samenhangende omstandigheden geen afdoende geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van het Grand Café konden opleveren. De staandehouding van eiser als uitvloeisel van het op dat vermoeden gebaseerde grootschalige onderzoek in het Grand Café op 16 juni 2007 heeft derhalve niet rechtmatig plaatsgevonden. Dat er, achteraf bezien, een grote groep illegalen is aangetroffen, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, de aanleiding voor het onderzoek rechtvaardigde de grootscheepse controle onvoldoende, terwijl verweerder niet beoogde, zo is ter zitting betoogd, om alle 250, veelal Afrikaanse, bezoekers van een Nigeriaans feest te controleren. Verweerder heeft onvoldoende belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de schending van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Het door verweerder gestelde belang van de openbare orde is daartoe niet toereikend, gelet op het grote belang van eiser bij een afdoende geobjectiveerd redelijk vermoeden, ter bescherming waarvan artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 strekt. De maatregel van bewaring is derhalve bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 07/24889 V-nr.: 271.657.1861 inzake : [eiser], geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Ghanese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Merwehaven te Rotterdam, eiser, gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 16 juni 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 17 juni 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Tevens is verzocht om toekenning van een schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 26 juni 2007. De zaak is op grond van artikel 8:14 van de Awb gevoegd behandeld met de zaken, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/24909 en AWB 07/25292. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.J. Glass als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1 Eiser heeft, onder meer, aangevoerd dat zijn staandehouding en daarmee de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig zijn, omdat er geen sprake was van een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf. 1.2 Verweerder heeft betwist dat de staandehouding onrechtmatig was, onder verwijzing naar de zich in het procesdossier bevindende stukken. 2.1 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier relevant, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. 2.2 Blijkens paragraaf A3/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft de term ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ grote raakvlakken met het voor de politie vertrouwde begrip ‘redelijk vermoeden’ van het artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Ook bij de toepassing van de bevoegdheid tot staandehouding van artikel 50 van de Vw 2000 moet het vermoeden redelijk zijn en wel naar objectieve maatstaven gemeten. Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal steeds uit feiten of omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, moeten blijken waarop het redelijke vermoeden van illegaal verblijf gebaseerd is geweest. Hierbij kunnen de feiten of omstandigheden van de situatie of de aanwijzingen richting een persoon bepalend zijn. Uit het beleid volgt dat dit redelijk vermoeden ook kan gelden ten aanzien van een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden. De rechtbank overweegt het volgende. 3.1 In het proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2007 met nummer 2007162545-1 (processtuk 2) staat, onder meer, het navolgende vermeld: “Redelijk vermoeden van illegaal verblijf Gelet op - de hiervoor vermelde verkregen aanwijzingen uit eigen politieonderzoek; - dat op het [adres]s] te Amsterdam een vreemdeling is aangehouden welke gesignaleerd staat als ongewenst vreemdeling; - dat er op het adres [adres] te Amsterdam een concrete anonieme tip is welke vermeld dat zich op genoemd adres veelvuldig criminele illegale vreemdelingen plegen op te houden; - dat het adres [adres] te Amsterdam een gelegenheid/plaats is waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden en waarvan vermoedt wordt en bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden; - dat uit feiten en omstandigheden het vermoeden bestaat dat de aldaar verblijvende vreemdelingen zich met verstoring van de openbare orde en criminele activiteiten bezighouden; is ten aanzien van bedoeld Grand Café [naam horecagelegenheid] een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf gerechtvaardigd.” 3.2 Uit de zich in het dossier bevindende processtukken blijkt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende. Proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2007 (processtuk 1) De Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft twee fraudeonderzoeken verricht, Macro (september 2005 tot en met februari 2006) en Presto (oktober 2006 tot en met april 2007). Deze onderzoeken waren gericht op zogenaamde 419-fraude, genoemd naar artikel 419 van het Nigeriaanse Wetboek van Strafrecht. Samengevat hadden deze onderzoeken betrekking op fraude waarbij slachtoffers per e-mail worden benaderd met de mededeling dat zij een prijs hebben gewonnen of een erfenis hebben gekregen. Ook wordt het internet middels phishingsites van fake loterijen of banken misbruikt. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat 419-fraude meestal wordt gepleegd door West-Afrikanen, met name Nigerianen. Tijdens de onderzoeken werd meerdere malen gehoord dat er op vrijdag en zaterdagavond in Grand Café [naam horecagelegenheid] te Amsterdam feest werd gevierd over de behaalde resultaten. Uit de onderzoeken Macro en Presto is gebleken dat van de veertien aangehouden verdachten er dertien geen geldige verblijfstitel hadden. In het strafrechtelijk onderzoek is vastgesteld dat zeven van deze dertien verdachten zonder verblijfsrecht ten minste een keer in Grand Café [naam horecagelegenheid] zijn geweest of hebben afspraken gemaakt daarheen te gaan. Proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2007 nr. 2007162545-1 (processtuk 2) Onder de naam “Spirit” hebben diverse grootschalige politieoptredens plaatsgevonden. Deze stonden in het teken van het opsporen, staandehouden en verwijderen van in Amsterdam verblijvende criminele illegale vreemdelingen. Op 15 mei 2007 heeft de actie “Spirit 11” plaatsgevonden, waarbij informatie is gebruikt uit de Macro- en Presto onderzoeken. De restinformatie van “Spirit 11” is verzameld en veredeld. X-Pol registratie van 4 februari 2007 (2007032065) Op 4 februari 2007 is in het Grand Café [naam horecagelegenheid] een ongewenst verklaarde illegale vreemdeling aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht (uitgeven van valse of vervalste bankbiljetten). X-Pol Rapport Nigerianen Info (2006074802-1) Na 21 februari 2006 is in het onderzoek Macro een anonieme brief binnengekomen (in de Engelse taal), waarin de schrijver de arrestatie van Nigeriaanse 419-fraudeurs toejuicht en aangeeft dat indien de politie er nog meer wil vangen, ze, onder meer, naar het Grand Café moeten gaan, met name in het weekend (zaterdag). De fraudeurs zouden geïdentificeerd kunnen worden aan de hand van het grote aantal flessen champagne of cognac. Ze spenderen duizenden euro’s in een nacht aan drank in Grand Café [naam horecagelegenheid]. X-Pol rapport horeca controle van 27 februari 2007 (nr. 2007055754-1) De eigenaar van Grand Café [naam horecagelegenheid], de heer [betrok[betrokkene], is bij de opening benaderd door mensen van Afrikaanse afkomst die de zaak wilden huren voor bijeenkomsten van Afrikaanse mensen. [betrokkene] wilde dit niet, maar stelt zijn bedrijf wel open voor samenkomst van Afrikaanse mensen. Hij verzorgt de drank- en eetwaren, de mensen die eerst wilden huren verzorgen de avond voor wat betreft beveiliging en toezicht. Proces-verbaal van CIE-informatie, 11 juni 2007, (nr. 782-0510/2007) Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland is in de periode van vier weken voor 11 juni 2007 van een informant de volgende informatie binnengekomen: in het Grand Café in de Bijlmer komen veel illegale criminele Nigerianen die zich bezighouden met de handel in verdovende middelen, XTC, fraude en oplichting. De eigenaar zou hiervan op de hoogte zijn. Een van de vaste bezoekers is een Nigeriaanse man, [naam], die regelt dat veel Nigerianen naar het café komen, wat goed is voor de omzet. Deze informatie is door de CIE als betrouwbaar aangemerkt. De CIE heeft vastgesteld dat deze “[naam]” [naam] is, op wiens adres volgens de Kamer van Koophandel een eenmanszaak is gevestigd, [naam bedrijf], die muziekoptredens verzorgt en feesten organiseert. Proces-verbaal van bevindingen, 22 juni 2007 (nr. 2007162545-1) Op vrijdagavond 15 juni 2007 was in Grand Café [naam horecagelegenheid] (van 21:30 tot 4:00 uur) een feest georganiseerd voor met name mensen uit Nigeria, waar Nigeriaanse dj’s en comedians zouden optreden. Dit was kenbaar gemaakt op aanplakbiljetten. 3.3 De rechtbank overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van de staandehouding het volgende. 3.4 In deze zaak staat de vraag centraal of ten aanzien van de groep bezoekers die in de nacht van vrijdag 15 op zaterdag 16 juni 2007 aanwezig was in het Grand Café een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Daarbij is van belang dat het Grand Café een vrij toegankelijke plaats is en dat ook het feest dat werd gehouden open stond voor iedere belangstellende. Nader toegespitst gaat het erom of de informatie waar verweerder zich op beroept, een voldoende basis vormt voor een bevestigende beantwoording van die vraag. De rechtbank is van oordeel dat het publieke karakter van de te onderzoeken plaats en de omvang van het aldaar te verwachten publiek van invloed zijn op de eisen die moeten worden gesteld aan de feitelijke grondslag van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Naarmate deze twee elementen sterker aanwezig zijn, zal immers de inbreuk die met het onderzoek op het publieke leven wordt gemaakt groter zijn en dus een steviger rechtvaardiging vergen. 3.5 Verweerder heeft het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van het Grand Café gebaseerd op de groep van criminele West-Afrikaanse vreemdelingen die zich aldaar zou ophouden in samenhang met de aan hen toegedichte status van illegale vreemdeling. Uit de CIE-informatie komt naar voren dat er veel illegale criminele Nigerianen komen in het Grand Café. Op welke dag of dagen dit het geval is, de omvang van die groep en de frequentie waarmee ze daar te vinden zouden zijn, blijkt daar evenwel niet uit, daarvoor is de informatie te onbepaald. De rechtbank is van oordeel dat aan de inhoud van dit proces-verbaal geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend in de beantwoording van de vraag of de groep West-Afrikanen, die in het strafrechtelijk onderzoek is betrokken, (doorgaans) geen rechtmatig verblijf in Nederland geniet. Uit de overige processtukken komt weliswaar naar voren dat criminele Nigerianen met name op vrijdag en/of zaterdag in het Grand Café komen om aldaar veel geld uit te geven, maar daarmee is nog niet gegeven dat dit tevens illegale vreemdelingen betreffen. Dat deze groep van criminele Nigerianen illegaal in Nederland zou verblijven lijkt verweerder met name af te leiden uit de volgende omstandigheden. Op 4 februari 2007 is een verdachte aangehouden in het Grand Café vanwege het betalen met vals of vervalst geld, die tevens illegaal vreemdeling bleek te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de aanhouding van een verdachte zonder verblijfstitel in een voor het publiek vrij toegankelijke ruimte slechts beperkte betekenis worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of zich in die ruimte vaker illegalen ophouden. Dit geldt in dit geval temeer nu er van de kant van verweerder niet is gesteld dat de West-Afrikanen, die in het strafrechtelijk onderzoek zijn betrokken, eveneens worden verdacht van het opzettelijk uitgeven van vals geld, zodat evenmin is gebleken van een verband tussen deze verdachte en de bedoelde groep. Verweerder heeft de illegale status voorts gebaseerd op de omstandigheid dat uit de Macro- en Presto-onderzoeken is gebleken dat dertien van de veertien verdachten geen verblijfsrecht hadden. De rechtbank constateert dat niet blijkt dat deze verdachten in het Grand Café zijn aangehouden. Wel vermeldt het door verweerder overgelegde proces-verbaal dat zeven van de veertien verdachten in ieder geval één keer in het Grand Café zijn geweest of er hebben afgesproken. De rechtbank overweegt dat voornoemde onderzoeken zien op een periode van circa anderhalf jaar. Uit de stukken blijkt voorts niet dat deze illegale verdachten in het weekend naar het Grand Café gingen of afspraken, noch op welk moment ze dat deden in de periode van september 2005 tot mei 2007. 3.6 Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde omstandigheden onvoldoende voor het aannemen van een verband tussen criminele activiteiten door West-Afrikanen en illegaal verblijf. Het dossier bevat weliswaar meer aanwijzingen voor een mogelijk verband tussen crimineel gedrag en het bezoeken van het Grand Café, maar dat is niet het beslissende punt in deze zaak. 3.7 Gelet op het hiervoor overwogene, in onderlinge samenhang bezien en beoordeeld in het licht van de in onderdeel 3.4 gegeven maatstaf, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aanknopingspunten had om te veronderstellen dat eventueel op het Nigeriaanse feest in het Grand Café in de nacht van 15 op 16 juni 2007 aanwezige West-Afrikanen tevens illegaal in Nederland verbleven, zodat de met die groep samenhangende omstandigheden geen afdoende geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van het Grand Café konden opleveren. De staandehouding van eiser als uitvloeisel van het op dat vermoeden gebaseerde grootschalige onderzoek in het Grand Café op 16 juni 2007 heeft derhalve niet rechtmatig plaatsgevonden. 3.8 Dat er, achteraf bezien, een grote groep illegalen is aangetroffen, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, de aanleiding voor het onderzoek rechtvaardigde de grootscheepse controle onvoldoende, terwijl verweerder niet beoogde, zo is ter zitting betoogd, om alle 250, veelal Afrikaanse, bezoekers van een Nigeriaans feest te controleren. 4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2006 (JV 2006/100), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende belangen heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de schending van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Het door verweerder gestelde belang van de openbare orde is daartoe niet toereikend, gelet op het grote belang van eiser bij een afdoende geobjectiveerd redelijk vermoeden, ter bescherming waarvan artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 strekt. De maatregel van bewaring is derhalve bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. 5. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard en zal de opheffing van de bewaring worden bevolen, ingaande op 3 juli 2007. De overige door eiser aangevoerde beroeps-gronden behoeven, gelet op het vorenstaande, geen bespreking meer. 6.1 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1.190,--. 6.2 Gelet op het voorgaande is er tevens aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 3 juli 2007 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.190,-- (zegge: elfhonderd en negentig euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2007 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. de griffier is buiten staat te tekenen Afschrift verzonden op: Conc.: PK/EB Coll: PD D: B