Jurisprudentie
BA7858
Datum uitspraak2007-06-22
Datum gepubliceerd2007-06-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753808-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-06-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753808-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft zijn huisgenoot om het leven gebracht en is op gruwelijke wijze omgegaan met het levenloze lichaam van het slachtoffer. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte wordt volledig ontoerekeningsvatbaar geacht met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten. Omdat er sprake is van strafbare feiten maar niet van een strafbare dader, zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Tevens volgt uit de rapportage dat het gevaar op ernstige recidive dusdanig is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging van overheidswege van verdachte eist. Toepasselijke wetsartikelen: artikel 33, 33a, 37a, 37b, 151 en 289, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753808-06
's-Gravenhage, 22 juni 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire in richting "Midden Holland" te Haarlem.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 januari 2007, 6 april 2007 en 8 juni 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Buiting, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Kramer heeft gevorderd dat verdachte terzake het hem bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dat hij ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 24,34, 51, 52, 54, 55, 57, 58 ,71, 73, 83, 85, 87, 88, 90, 92 en 117 verbeurd verklaard worden en dat de overige voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A1 en van de vordering tot aanpassing van de verkorte tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering, gemerkt A2.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat weliswaar bewezen is dat verdachte de ledematen van het slachtoffer heeft afgehakt, gesneden en gezaagd, het vlees van de botten heeft afgesneden, het lichaam in stukken heeft gehakt, gesneden en gezaagd en dat hij vervolgens stukken vlees en lichaamsdelen in een friteuse en in wokken heeft gebakken, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit niet gedaan met het oogmerk om het overlijden van [slachtoffer] te verhelen. Uit de verklaring van verdachte volgt immers dat hij deze handelingen heeft uitgevoerd om de geesten uit het lichaam van [slachtoffer] te verdrijven. Om die reden zal verdachte van deze onderdelen uit de tenlastelegging worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte het in vuilniszakken stoppen van stukken vlees en botten van het slachtoffer en vervolgens die vuilniszak in sloten en een vuilcontainer gooien, heeft gedaan met het oogmerk om het overlijden van [slachtoffer] te verhelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte slaat de rechtbank acht op het volgende.
In opdracht van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Rechtbank '-s Gravenhage, hebben P.K.J. Ronhaar, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en mevrouw C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, na inzage van de gerechtelijke stukken, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. De bevindingen en conclusies van deze deskundigen zijn in de vorm van een Pro Justitia rapportage d.d. 9 mei 2007 (verder: de rapportage) aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage en de daarin door de diverse deskundigen opgetekende bevindingen. De rechtbank realiseert zich dat de uiteindelijke conclusies van de deskundigen nauw samenhangen met alle waarnemingen die in de rapportage zijn beschreven en dat de rapportage, zoals het de rechtbank voorkomt, met grote zorgvuldigheid is samengesteld. De rechtbank zal, zonder afbreuk te willen doen aan die samenhang in het rapport, in de hierna volgende overwegingen slechts enkele onderdelen uit het rapport aanstippen om inzichtelijk te maken hoe zij tot haar conclusie is gekomen omtrent de strafbaarheid van de verdachte. Voor zover onderwerpen uit de rapportage onbesproken blijven, betekent dat niet dat deze niet van belang zijn geweest voor de oordeelsvorming van de rechtbank.
Door een forensisch milieuonderzoeker zijn gesprekken gevoerd met verdachte en een aantal betrokkenen . Uit deze gesprekken kwam onder meer naar voren dat verdachte te [geboorteplaats] in de provincie [provincie] (China) is geboren en aldaar is opgegroeid. Verdachte maakte deel uit van een gezin bestaande uit een vader, moeder en twee kinderen. Verdachte heeft een zus die ongeveer twee jaar ouder is dan hijzelf. Na de lagere school ging hij naar de driejarige onderbouw van de middelbare school. Verdachte vertelde dat hij op deze school werd gepest door medescholieren. Na de onderbouw volgde verdachte het driejarig bovenbouw traject. Verdachte vertelde dat hij zich niet meer liet pesten, voor zichzelf opkwam en indien nodig met medescholieren op de vuist ging. Nadat verdachte twee keer in gevecht was geraakt met medescholieren, werd hij van school gestuurd. In 1994, verdachte was 18 jaar oud, bracht hij het laatste jaar van de bovenbouw door op een andere school. Aan zijn familie vertelde verdachte dat hij het ouderlijk huis wilde verlaten om in Beijing te gaan werken aan een acteercarrière. Verdachte verliet daarop in 1996 het ouderlijk huis en verdiende in Beijing geld met het geven van massages. Daarnaast prostitueerde verdachte zich aan mannen. Vervolgens is verdachte verhuisd naar [plaats] alwaar hij wederom in de prostitutie aan het werk ging. In 2000 leerde verdachte een Nederlandse man kennen, waarna verdachte besloot naar Nederland te gaan omdat hij daar als prostituee meer geld kon verdienen dan in China. In augustus 2003 kwam verdachte in Nederland aan. Verdachte heeft toen een korte periode in Amsterdam gewoond en is in aanraking gekomen met de Falung Gong beweging. Op 13 december 2003 heeft hij de vader van [slachtoffer] (het slachtoffer in de huidige zaak) leren kennen, bij wie hij te [woonplaats] is ingetrokken en met wie hij korte tijd een relatie heeft gehad. In verband met zijn verblijfsvergunning heeft verdachte in 2004 een aantal maanden in het buitenland (Benin) doorgebracht. Vervolgens kwam hij eind 2004 terug naar [woonplaats]. Verdachte kreeg uiteindelijk een tijdelijke verblijfsvergunning en vond werk. De relatie met de vader van [slachtoffer] ging over, verdachte bleef echter bij [slachtoffer] en diens vader wonen. De vader van [slachtoffer] stond financieel garant voor verdachte. Opvallend was dat verdachte zich nog meer dan voorheen onttrok aan sociale situaties. Hij liep voortdurend rond met een walkman op en luisterde naar toespraken over de Falun Gong. Het contact tussen [slachtoffer] en verdachte was volgens de vader van [slachtoffer] oppervlakkig, maar niet slecht. Verdachte herinnerde zich één ruzie omdat [slachtoffer] harde muziek luisterde terwijl verdachte wilde mediteren. De vader van [slachtoffer] vond verdachtes gevoel vaak moeilijk te peilen. Soms liep verdachte door de woonkamer en begon hij ineens te grinniken, zonder dat hier een aanwijsbare reden voor was. Verdachte zou hebben gezegd dat de ''spirituele meester van [slachtoffer]'' het contact tussen hem en zijn eigen meester in de weg stond. Hierdoor kon verdachte niet aan zijn meditatie toekomen en vertrok hij in januari 2006 naar Amsterdam. Verdachte vertelde aan de rapporteur dat hij in de andere dimensie slechte dingen had gedaan bij [slachtoffer]. Omdat de spirituele meester van [slachtoffer] het contact met zijn eigen spirituele meester blokkeerde zouden er volgens verdachte gevechten tussen deze meesters plaatsvinden in een andere dimensie. Verdachte vertelde dat deze strijd zijn invloed zou hebben gehad op het contact tussen beiden in de materiele wereld. Verdachte vertelde dat rond begin 2006 de meesters/geesten in zijn hoofd hoorbaar waren. Ze schenen er altijd al geweest te zijn, alleen dan niet merkbaar. "Ze hebben hun eigen denkwijze en hun eigen belangen", aldus verdachte. Na enige tijd in Amsterdam te hebben verbleven, verhuisde verdachte in maart 2006 naar Rotterdam. De vader van [slachtoffer] hield contact met verdachte. In juli 2006 trok verdachte wederom in bij [slachtoffer] en diens vader. In de periode van 3 tot 5 oktober 2006 vonden de moord en het wegmaken van het lichaam plaats.
De groepsleiding van het Pieter Baan Centrum heeft voorts gerapporteerd over het door hen gedurende de observatieperiode van 7 weken waargenomen gedrag van verdachte.
Ook de psycholoog heeft onderzoek gedaan naar het gedrag van verdachte gedurende de periode dat verdachte werd geobserveerd. Zij rapporteert dat verdachte tijdens de onderzoeksgesprekken altijd dezelfde neutrale stemming heeft. Tijdens de gesprekken wordt hij gehinderd door hallucinaties; het is aan hem af te lezen dat hij afgeleid wordt door stemmen. Als verdachte over zijn ideeënwereld en de bijbehorende gewaarwordingen spreekt, lijkt de drukte in en rondom hem toe te nemen. Verdachte heeft het dan over geesten, goden en draken en desgevraagd zegt hij dat hij zich geen zorgen hoeft te maken over de toekomst omdat hij een god is. De psycholoog noemt het bij het bekijken van een platenboek opvallend dat verdachte overal zaken ziet die met de Falun Gong of met het Rooms Katholicisme te maken hebben. "Gedreven zoekt hij naar afbeeldingen van zaken die naar zijn idee met het Rooms Katholieke geloof te maken hebben, kruizen, engelen, de Sint Pieter, et cetera. Heeft hij iets gevonden, dan zegt hij conspiratief: "Rooms Katholiek." De gangbare betekenis van de beelden kan hij niet geven. Eenmaal tekent betrokkene kruizen op één blad en een Falun Gong-rad op een ander. Ook dit leidt tot verdere psychotische ontregeling. Betrokkene meent dat er krachten van de tekeningen uitgaan die wijzen op een onderlinge strijd in een andere dimensie." In een gesprek over het tenlastegelegde viel het de psycholoog op dat verdachte gedreven was en ontremd soms. Opvallend was dat verdachte vier dagen voor het tenlastegelegde, zoals hij zegt, via de goden heeft vernomen dat hij [slachtoffer] moest doden omdat er een schuld te vereffenen viel uit een vorig leven. Verdachte heeft die vier dagen vaak overwogen of hij de boodschap wel goed verstaan en begrepen had. De goden overtuigden hem dat het moest gebeuren. De nacht volgend op de dag waarop de moord is gepleegd was er naar zeggen van verdachte een enorme strijd tussen ''de dimensies" van [slachtoffer] en verdachte. Verdachte beschrijft dit alsof hij zich in het oog van een orkaan bevond. De psycholoog vond het aanhoren van het relaas van verdachte, evenals het zien van de manier waarom hij zo het schijnt mechanisch een aantal handelingen heeft verricht, buitengewoon bevreemdend door het ontbreken van congruente emoties, het gemis aan decorum en de bizarre gedachtewereld die eraan ten grondslag ligt. Daarnaast wijst de psycholoog erop dat de moord veel overeenkomsten heeft met het incident van het doodmaken van een vogeltje in het huis van bewaring. Ten slotte overweegt de psycholoog dat de indruk zich bij haar opdringt dat de ideeën die verdachte op een gegeven moment opdoet bij een groepering van de Falun Gong, door hem op een psychotische manier verwerkt worden. "Afgaande op de observaties van de referenten is het redelijk om aan te nemen dat betrokkene verzonk in een schizofreen proces", aldus de psycholoog die voorts op grond van de reconstructie achteraf van de geestestoestand van verdachte, aanneemt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ver van de realiteit verwijderd was.
De psychiater onderschrijft het standpunt van de psycholoog en voegt daar onder meer aan toe dat verdachte over het tenlastegelegde feit en de details ervan emotioneel afstandelijk vertelt en tegelijkertijd met vanzelfsprekendheid, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. "Hij heeft (desgevraagd) dan ook geen idee wat dit verhaal bij anderen teweeg brengt. "Verdachte heeft tegen de psychiater over [slachtoffer] gezegd dat hij geen verkeerd of slecht iemand was, maar dat zij elkaar al 500 jaar kenden en dat de schuld terug betaald moest worden. Verdachte zou geen andere keus hebben gehad dan hem te vermoorden. De psychiater is van mening dat er sprake is van wanen met vooral een religieuze inhoud.
Naar aanleiding van hun bevindingen komen de psycholoog en de psychiater tot de volgende conclusie en advisering.
" Sinds vermoedelijk enkele jaren lijdt betrokkene aan de paranoïde vorm van schizofrenie. Bij betrokkene komt dit tot uitdrukking in een hecht systeem van (religieuze of spiritueel bepaalde) wanen waarin zowel goede als slechte goden of geesten onderling strijden en nadrukkelijk van invloed zijn op betrokkenes belevingswereld en gedragingen. Daarbij zijn ook aspecten van grootheids- en betrekkingswanen aanwezig. Akoestische hallucinaties in de vorm van stemmen kenmerken evenzeer het beeld van betrokkene. Deze stemmen zijn becommentariërend en opdrachtgevend van aard en hangen samen met genoemde wanen. Vermoedelijk heeft betrokkene ook visuele hallucinaties. Door de steeds aanwezige wanen en hallucinaties is betrokkene chronisch psychotisch, al is de intensiteit hiervan enigszins wisselend en kan hij soms - kortdurend - een relatief goede indruk wekken. Bij langer contact is echter (de ernst van) de psychose onmiskenbaar. Betrokkene vertoont ook andere symptomen van schizofrenie: naast de wanen en hallucinaties is hij zich gedurende de laatste jaren steeds meer gaan terugtrekken, vertoont hij minder initiatieven en is zijn gevoelsleven sterk afgevlakt. Betrokkene is - afgaand op de summiere milieu-informatie - een schim van de man die hij in vroeger jaren was, ook al zijn er aanwijzingen dat betrokkene reeds voor zijn komst naar Nederland soms vreemd of merkwaardig gedrag vertoonde. Over het ontstaan van schizofrenie bij betrokkene kan slechts gegist worden, mede vanwege de slechts beperkte informatie over betrokkenes vroegere ontwikkeling. Of genetische invloeden van betekenis zijn, is niet duidelijk geworden. Het is niet uitgesloten dat betrokkene door de migratie in enigermate onthecht is geraakt en daarbij veel stress heeft ondervonden. Dit kan zijn kwetsbaarheid voor het krijgen van psychoses onder druk gezet hebben. Aanwijzingen voor traumatisatie op dit punt zijn niet gevonden, zoals er ook geen aanwijzingen zijn gevonden voor traumatisatie in samenhang met zijn prostitutieverleden. Gebruik van roesmiddelen speelt bij betrokkene - voor zover aanwezig - geen rol van betekenis.
Over betrokkenes persoonlijkheid kan - gelet op de ernst van het huidige (inmiddels chronisch aanwezige) toestandsbeeld en het ontbreken van voldoende gegevens over zijn ontwikkeling - geen uitspraak gedaan worden. Wel is uit eigen gedragskundig onderzoek, de (groeps)observaties en het milieuonderzoek duidelijk dat betrokkene niet geneigd is op voorhand dreigend of agressief op anderen te reageren en evenmin geneigd is agressie instrumenteel in te zetten om (eventueel egocentrische) doelen te bereiken. Betrokkene is niet impulsief of gemakkelijk krenkbaar gebleken.
Uit het onderhavige onderzoek is duidelijk geworden dat betrokkene zich de laatste jaren steeds meer richtte op de Falun Gong en dat hij daar - door de psychose - een geheel eigen invulling aan gaf. Hij hield zich vele uren per dag bezig met zijn oefeningen en ging steeds meer op in deze bezigheden. Betrokkene liet zich daarbij niet of nauwelijks meer beïnvloeden of bijsturen door de realiteit. Hoewel betrokkene lange tijd in staat was om (schijnbaar) adequaat gedrag te vertonen buiten het domein van zijn psychose - hij was bijvoorbeeld in staat zijn werk te verrichten - was hij in de dagen voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde naar onze overtuiging geheel gevangen in zijn psychose. Vanwege het chronische karakter van deze psychose is dit niet als zodanig herkend door zijn omgeving en ook na het tenlastegelegde maakte betrokkene op zijn directe omgeving geen andere indruk dan voor het tenlastegelegde. Al maanden tevoren had betrokkene anderen laten weten dat naar zijn overtuiging de geesten van het slachtoffer zijn eigen religieuze of spirituele belevingen in de weg stonden. Afgaand op wat betrokkene er nu over zegt, kon hij zich hieraan niet onttrekken, ook niet toen hij in 2006 enige maanden in Amsterdam en Rotterdam ging wonen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het plan het slachtoffer te doden, ingegeven door de bij de schizofrenie behorende stemmen en onlosmakelijk verbonden met het beschreven waansysteem. Betrokkene heeft zich binnen de kaders van dit waansysteem 'zorgvuldig' voorbereid en op emotioneel afstandelijke wijze de psychotische opdracht uitgevoerd, al heeft betrokkene naar eigen zeggen vaag enig besef gehad van het ingrijpende van zijn handelen. Hij werd in zijn psychose door de goden overtuigd en geleid en kon daardoor de gruwelijke aspecten van het tenlastegelegde verdragen. De manier waarop betrokkene zich heeft ontdaan van het lichaam van het slachtoffer kan dan ook niet los gezien worden van de waanovertuiging dat de geesten of goden van het slachtoffer radicaal geëlimineerd moesten worden.
Vanwege de diep ingrijpende invloed van de psychose op betrokkenes handelen en handelingsvrijheid achten wij betrokkene voor het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar. Betrokkene heeft nog steeds geen besef van of inzicht in zijn ziekteproces. Niet uitgesloten kan worden dat eventueel toekomstig inzicht in de rol van zijn psychose bij het tenlastegelegde voor betrokkene onverdraaglijk zal zijn.
De kans op herhaling van zeer ernstige (levens-)delicten wordt bij betrokkene (vrijwel uitsluitend) bepaald door de aard en ernst van de aanwezige psychose. Andere risicofactoren staan - indien aanwezig - volledig in de schaduw hiervan. Gelet op het chronische karakter van schizofrenie in het algemeen en de ernst en de duur van de psychose bij betrokkene in het bijzonder, is onbehandeld geen verbetering van betrokkenes psychose te verwachten. Omdat het bovendien gaat om een psychose waarbij (de geesten van) anderen door betrokkene als zeer bedreigend worden ervaren en onttrekking daaraan niet mogelijk is, is het recidiverisico een gegeven. Complicerend hierbij is het feit dat aan het gedrag van betrokkene - zeker voor leken - nauwelijks af te lezen valt hoe psychotisch hij op dat moment daadwerkelijk is en hoe hij anderen daarbij beleeft; een recidief kan zich plotseling voordoen. Zoals beschreven in voorgaande rapportonderdelen heeft zich in detentie - volkomen onverwacht en oninvoelbaar - feitelijk reeds een recidief (met de vogel in het huis van bewaring) van het tenlastegelegde voorgedaan.
Gelet op het voorgaande adviseren wij Uw College betrokkene de maatregel van tbs met bevel tot verpleging op te leggen. Een opname in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zal gelet op de aard en ernst van het ziektebeeld naar onze mening niet toereikend kunnen zijn. Afgezien van het feit dat betrokkene thans niet wil meewerken aan een (medicamenteuze) behandeling, is het niet te verwachten dat hij binnen één jaar zodanig is verbeterd dat daarmee het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht."
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door de bevindingen zoals opgenomen in de rapportage alsmede door hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en neemt de conclusies dan ook over en maakt die tot de hare. Verdachte wordt dus volledig ontoerekeningsvatbaar geacht met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten. Omdat er sprake is van strafbare feiten maar niet van een strafbare dader, zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
De rechtbank zal het advies opvolgen om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren is gesteld. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan moord.
Verdachte heeft [slachtoffer], zijn huisgenoot, om het leven gebracht door hem met een bijl op dan wel tegen het hoofd en tegen de nek te slaan. Daarna heeft hij zijn slachtoffer in stukken gehakt en in olie gebakken. Verdachte heeft verklaard dat hij van de geesten opdracht had gekregen om [slachtoffer] te doden en dat het lichaam verbrand of gebakken moest worden omdat dat de enige manier was om de kwade geest van zijn slachtoffer te elimineren. Na de eerste dag, heeft hij het resterende deel van het lichaam in zijn slaapkamer verborgen en is hij de volgende dag verder gegaan met het verhitten van lichaamsdelen en het wegmaken van het stoffelijk overschot. Verdachte heeft de moord willen verhullen door het huis grondig schoon te maken en door een aantal lichaamsdelen weg te gooien in een vuilcontainer en andere lichaamsdelen achter te laten in verschillende sloten. Een klein aantal skeletdelen is teruggevonden.
Het gruwelijke karakter van de moord en daaraan onlosmakelijk verbonden de gruwelijke wijze waarmee verdachte is omgegaan met het levenloze lichaam van [slachtoffer], heeft grote gevolgen voor de nabestaanden. De vader en de zus van [slachtoffer] hebben dit in een slachtofferverklaring die tijdens de terechtzitting door de voorzitter is voorgelezen, tot uitdrukking gebracht. Tevens heeft deze moord de samenleving ernstig geschokt.
Zoals hiervoor bij de overwegingen met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte is vermeld, lijdt verdachte aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte lijdt aan een paranoïde vorm van schizofrenie hetgeen tot uitdrukking komt in een hecht systeem van (religieuze of spiritueel bepaalde) wanen waarin aspecten van grootheids- en betrekkingswanen aanwezig zijn. Daarnaast heeft verdachte akoestische hallucinaties in de vorm van stemmen en vermoedelijk heeft verdachte ook visuele hallucinaties. Door de steeds aanwezige wanen en hallucinaties is verdachte chronisch psychotisch.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Uit de rapportage blijkt immers dat ten gevolge van de beschreven psychische stoornis van verdachte het gevaar groot is dat verdachte zal recidiveren.
Tevens volgt uit de rapportage dat het gevaar op ernstige recidive dusdanig is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging van overheidswege van verdachte eist. Uit de rapportage blijkt immers dat verdachte chronisch psychotisch is en zich inmiddels reeds een vorm van recidive heeft voorgedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels wel bereid is om medicatie te gebruiken en dat hij sinds enige tijd ook daadwerkelijk medicatie inneemt, hetgeen ten tijde van de rapportage nog niet het geval was. De rechtbank acht dit enerzijds hoopgevend met betrekking tot de bereidheid van verdachte om zich te laten behandelen. Anderzijds neemt deze ontwikkeling ten goede niet weg dat de gronden om tot oplegging van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege over te gaan, onverkort aanwezig zijn.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, genummerd
85 aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan;
24, 34, 51, 52, 54, 55, 57, 58, 71, 81, 83, 87, 88, 90, 92 en 117 aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan [vader slachtoffer] van de bljkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4, 5, 7 t/m 18, 23, 25 t/m 30, 32, 49, 53, 56, 59, 60 t/m 70, 72, 74 t/m 79, 84, 86, 89, 91, 93 t/m 116 en 118 t/m 122.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de gemeente [woonplaats] van het blijkens de beslaglijst ingenomen voorwerp, genummerd 6.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten aan de verdachte van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 33 t/m 48, 50, 80 en 82.
De toepasselijke wetsartikelen.
Artikel 33, 33a, 37a, 37b, 151 en 289, van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
(feit 1 primair)
moord;
(feit 2)
een lijk verbergen en wegmaken met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
gelast verbeurdverklaring van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 24, 34, 51, 52, 54, 55, 57, 58, 71, 73, 81, 83, 85, 87, 88, 90, 92 en 117;
gelast de teruggave aan [vader slachtoffer] van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4, 5, 7 t/m 18, 23, 25 t/m 30, 32, 49, 53, 56, 59, 60 t/m 70, 72, 74 t/m 79, 84, 86, 89, 91, 93 t/m 116 en 118 t/m 122;
gelast de teruggave aan de gemeente [woonplaats] van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 6;
gelast de teruggave aan de verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehecht beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 33 t/m 48, 50, 80 en 82;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Knol, voorzitter,
Van Nooijen en De Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Doornik, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2007.