Jurisprudentie
BA7294
Datum uitspraak2007-03-28
Datum gepubliceerd2007-06-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/47384
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-06-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/47384
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mvv-vereiste / inkomensvereiste referent loondienst / doel van de regelgeving / schending hoorplicht en motiveringsvereiste
Betreft mvv-aanvraag in kader van gezinsvorming; afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw 2000, omdat referent niet duurzaam en zelfstandig zou beschikken over voldoende middelen van bestaan. Niet wordt betwist dat referent voldeed aan de inkomensnorm (€ 1441,44 per maand) indien de door referent verworven inkomsten uit arbeid in loondienst en als zelfstandige over 2004 en 2005 bij elkaar worden opgeteld. In zoverre verweerder van oordeel is dat gedurende de achttien maanden voor de aanvraag alleen het inkomen als zelfstandige al boven voormeld normbedrag dient te liggen, merkt de rechtbank op dat de letterlijke tekst van de regelgeving zulks niet meebrengt. De rechtbank overweegt voorts dat het doel van de regelgeving hierin is gelegen dat slechts een mvv wordt verstrekt indien, gelet op het in het verleden genoten inkomen en de daaruit voortvloeiende verwachtingen voor de toekomst, waarschijnlijk is dat referent over voldoende middelen van bestaan beschikt om in het levensonderhoud van de vreemdeling voor wie hij optreedt als referent te kunnen voorzien.
Uitgaande van dit doel en de continuïteit die de inkomsten en werkzaamheden van referent vertonen, noopt het doel van de regelgeving evenmin tot een zodanige uitleg dat in het onderhavige geval zou moeten worden aangenomen dat referent niet aan de inkomenseis voldoet. De rechtbank merkt hierbij op dat het beleid dat verweerder heeft ontwikkeld ter uitvoering van deze regelgeving kennelijk niet voorziet in een situatie als die van referent. Beroep gegrond wegens schending van de artikelen 7:2 en 7:12 Awb.
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/47384 MVV A S2
uitspraak: 28 maart 2007
inzake: [eiseres],
geboren [geboortedatum],
van Thaise nationaliteit,
verblijvende te Thailand,
IND-dossiernummer: 0511.04.0305,
V-nummer: 270.918.2087,
eiseres,
gemachtigde: mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen,
tegen: DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
(Visadienst)
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. van Willigen, procesvertegenwoordiger.
Procesverloop
Op 23 februari 2006 heeft eiseres bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Bangkok een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zijnde een visum in de zin van het Souverein Besluit van 1813, met als doel “verblijf bij partner” ingediend. Bij beschikking van 2 juni 2006, verzonden 7 juni 2006, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 juli 2006 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 29 augustus 2006, verzonden op 4 september 2006, heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 28 september 2006 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 februari 2007. Eiseres is daarbij niet in persoon verschenen. Wel is verschenen referent, [partner], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
Feiten en standpunten van partijen
Eiseres beoogt verblijf in Nederland bij haar Nederlandse partner (hierna: referent) in het kader van gezinsvorming.
Verweerder heeft de (kennelijke) ongegrondverklaring van het bezwaar als volgt gemotiveerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat referent niet heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat hij niet beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon. Nu referent niet aan de zogenaamde middeleneis voor gezinsvorming voldoet, is de aanvraag van eiseres op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder - ten onrechte - bij de berekening van het inkomen uitsluitend heeft gekeken naar het inkomen van referent uit arbeid als zelfstandige en niet tevens zijn inkomen uit arbeid in loondienst over de periode van oktober 2004 tot 1 februari 2006 heeft meegenomen in de beoordeling. Bovendien geeft de overgelegde winst- en verliesrekening van het eerste halfjaar van 2006 aan dat referent nu weer volledig beschik-baar is voor zijn bedrijf, waardoor de inkomsten hoger zijn en aan de inkomstennorm voor gezinsvorming wordt voldaan.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Voor verblijf langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 13 Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv te worden getoetst aan dezelfde criteria, als die welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien:
a. internationale verplichtingen daartoe nopen;
b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of
c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is verweerder bevoegd een aan-vraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In de artikelen 3.73 tot en met 3.76 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw 2000 bedoelde inkomenseis nader uitgewerkt.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 genoemde voorwaarden.
Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb 2000.
Ingevolge artikel 3.73 Vb 2000 zijn middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien deze zijn verworven uit:
a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of
d. eigen vermogen, voor zover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
Op grond van artikel 3.74 Vb 2000 zijn middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:
a. de bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;
b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is;
c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen;
d. in geval van gezinsvorming: 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, Vb 2000 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Krachtens het vierde lid van voornoemd artikel kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige.
Artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) bepaalt dat middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst duurzaam zijn, indien zij tenminste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
Als toelichting op het bepaalde in artikel 3.20 Vv 2000 vermeldt paragraaf B1/2.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) - voor zover hier van belang - dat indien een ondernemer nog niet anderhalf jaar als ondernemer werkzaam is geweest, vanwege de onzekerheid met betrekking tot de inkomsten niet kan worden voldaan aan de middeleneis.
De rechtbank stelt vast dat enkel in geschil is of referent voldoet aan het zogenaamde middelenvereiste voor gezinsvorming.
In geval van gezinsvorming geldt dat de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan voldoende zijn, indien het netto-inkomen ten minste gelijk is aan 120% van het minimumloon in de zin van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag. Op het moment van de aanvraag was deze inkomensnorm vastgesteld op een netto bedrag van Euro 1441,44 per maand.
Gelet op het bepaalde in B1/2.2.3.3 Vc 2000 wordt het netto-inkomen van iemand die geves-tigd ondernemer is, vastgesteld door de behaalde nettowinst, die gelijk wordt gesteld aan het bruto-jaarinkomen van de ondernemer, te verminderen met een forfaitair percentage van 20% teneinde dit inkomen vergelijkbaar te maken met het toe te passen normbedrag.
Verweerder is van oordeel dat blijkens de overgelegde bedrijfsresultaten (‘verklaring inkomen ondernemer’, model M57) het netto-inkomen als zelfstandige van referent onder het toe te passen normbedrag ligt. De door verweerder toegepaste berekeningen worden op zich door eiseres niet bestreden. Niet in geschil is dat referent sedert 1994 als zelfstandige heeft gewerkt en uit zijn (bouw)-bedrijf inkomsten heeft genoten.
Van oktober 2004 tot januari 2006 heeft referent bovendien naast zijn werk als zelfstandige (tijdelijk) gewerkt in loondienst als docent op een Vmbo-opleiding. Hij vervulde deze functie gedurende anderhalf jaar. Referent had een tijdelijke aanstelling die eindigde per 1 januari 2006.
Eiseres stelt dat referent in de periode voorafgaand aan de aanvraag in totaliteit een inkomen heeft genoten dat al jarenlang boven het toe te passen normbedrag ligt. Vóór hij werkzaam was als docent lag zijn inkomen als zelfstandige boven dit normbedrag. Toen hij als docent werkte verrichtte hij minder werkzaamheden als zelfstandige waardoor zijn inkomsten als zelfstandige lager waren, doch genoot hij wel een inkomen uit loondienst waardoor zijn totale inkomen boven het normbedrag lag. Na 1 januari 2006 werkt hij weer volledig als zelfstandige en zal zijn inkomen als zelfstandige weer uitkomen boven het normbedrag.
Niet wordt betwist dat referent voldeed aan de inkomensnorm (€ 1441,44 per maand) indien de door referent verworven inkomsten uit arbeid in loondienst en als zelfstandige over 2004 en 2005 bij elkaar worden opgeteld.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of het inkomen van referent voldeed aan de eisen wat betreft de hoogte van het inkomen. Het inkomen is in de periode van achttien maanden voorafgaande aan de aanvraag hoger geweest dat het geldende normbedrag. Referent voldoet derhalve aan deze eis.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het inkomen van referent voldoende duurzaam is. Dit is overeenkomstig artikel 3.20 Vv 2000 het geval indien het tenminste anderhalf jaar is verwor-ven en nog een jaar beschikbaar zal zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Onweersproken is dat referent al sedert 1994 een inkomen als zelfstandige heeft en dat hij ook het komende jaar daarover nog zal beschikken. Referent voldoet derhalve ook aan deze eis van duurzaamheid van het inkomen.
In zoverre verweerder van oordeel is dat gedurende deze achttien maanden voor de aanvraag alleen het inkomen als zelfstandige al boven voormeld normbedrag dient te liggen, merkt de rechtbank op dat de letterlijke tekst van de regelgeving zulks niet meebrengt.
De rechtbank overweegt voorts dat het doel van de regelgeving hierin is gelegen dat slechts een mvv wordt verstrekt indien, gelet op het in het verleden genoten inkomen en de daaruit voortvloeiende verwachtingen voor de toekomst, waarschijnlijk is dat referent over voldoende middelen van bestaan beschikt om in het levensonderhoud van de vreemdeling voor wie hij optreedt als referent te kunnen voorzien.
Uitgaande van dit doel en de continuïteit die de inkomsten en werkzaamheden van referent vertonen, noopt het doel van de regelgeving evenmin tot een zodanige uitleg dat in het onderhavige geval zou moeten worden aangenomen dat referent niet aan de inkomenseis voldoet. De rechtbank merkt hierbij op dat het beleid dat verweerder heeft ontwikkeld ter uitvoering van deze regelgeving kennelijk niet voorziet in een situatie als die van referent.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder door referent niet te horen in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een situatie waarin daarvan kon worden afgezien is naar het oordeel van de rechtbank gelet op vorenstaande geen sprake. Op de alsnog door verweerder te houden hoorzitting kan referent desgewenst zijn stelling dat hij thans wel duurzaam beschikt over voldoende financiële middelen uit arbeid als zelfstandige onderbouwen met bescheiden en/of kan verweerder ter meerdere zekerheid nadere bewijsstukken opvragen.
Het bestreden besluit is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd en verdraagt zich niet met het motiveringsvereiste zoals bepaald in artikel 7:12 Awb en dient daarom te worden vernietigd. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank reeds tot een gegrondverklaring van het beroep.
Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat der Nederlanden aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 augustus 2006;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als (de) rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te voldoen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als (de) rechtspersoon om aan eiseres € 141,-- te betalen ter vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007 in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier.
Afschrift verzonden: