Jurisprudentie
BA6177
Datum uitspraak2007-05-30
Datum gepubliceerd2007-06-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers92469/HA RK 07-67
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Datum gepubliceerd2007-06-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers92469/HA RK 07-67
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Indicatie
Een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Door eerst elf dagen na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting schriftelijk een verzoek in te dienen dat betrekking heeft op feiten of omstandigheden die zich ter zitting hebben voorgedaan heeft verzoeker aan dit vereiste niet voldaan. Een dergelijk uitgesteld wrakingsverzoek acht de rechtbank niet toelaatbaar en dient dan ook als tardief te worden beschouwd
Uitspraak
BESLISSING
RECHTBANK GRONINGEN,
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 92469 HA VZ RK 07-67
Datum beslissing: 30 mei 2007
Beslissing
op het schriftelijke verzoek van X, verder te noemen verzoeker, tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1. Het procesverloop
1.1. Bij brief van 26 februari 2007 heeft mr. R. Skála namens verzoeker het verzoek
ingediend tot wraking van mr. Y.
1.2. Bij brief van 19 maart 2007 heeft mr. Y bericht niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3. Bij brief van 27 maart 2007 heeft mr. J.R. Eland, hoofdofficier van justitie, bericht dat het Openbaar Ministerie geen aanleiding ziet om te worden gehoord op het wrakingsverzoek.
1.4. Op 16 mei 2007 is het verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Y ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.5. Ter zitting hebben verzoeker en zijn raadsman, mr. Skála, het verzoek van
26 februari 2007 toegelicht. Mr. Y heeft haar standpunt mondeling nader toegelicht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 18 januari 2006 is door het Gerechtshof te Leeuwarden een beschikking gegeven in een zaak tussen verzoeker en Z, met betrekking tot een omgangsregeling tussen verzoeker en minderjarig kind van partijen.
2.2. Z heeft vervolgens een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank strekkende tot beëindiging van de eerder vastgestelde omgangsregeling, wat heeft geleid tot een tussenbeschikking.
2.3. Op 15 februari 2007 is het verzoekschrift in een voortgezette behandeling behandeld. Z is tijdens deze behandeling bijgestaan door mr. [advocaat].
2.3.1. In het proces-verbaal van deze zitting staat onder meer het volgende vermeld:
‘mr. Skála houdt een pleidooi aan de hand van een door hem in het geding gebrachte pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en hier als ingelast dient te worden beschouwd.
De rechter onderbreekt mr. Skála in zijn pleidooi op het moment dat hij op luide toon opmerkingen maakt over het optreden van mr. [advocaat van Z] in persoon, onder meer dat deze zich schandalig heeft gedragen door de school van (…) schriftelijk te benaderen. De rechter merkt op dat mr. Skála zich met klachten over het optreden van
mr. [advocaat van Z] tot de deken van de Orde van Advocaten dient te wenden en dat voor dergelijke opmerkingen geen plaats is op deze zitting.’
2.3.2. In de aangehechte pleitnota staat onder meer het volgende vermeld:
‘Het is dan ook onbestaanbaar dat mr [advocaat van Z] een brief aan de school schrijft waarin hij de school verbied om informatie te verstrekken. (…) Het is conform de gedragsregels juist de taak van een advocaat om een zaak te proberen op te lossen maar niet te laten escaleren. Het is nu zo dat mr [advocaat van Z] een escalatie in deze zaak wenst te bewerkstelligen, blijkbaar om een grond te kunnen vinden om omgang te verbieden.’
2.3.3. In het proces-verbaal zijn voorts verklaringen van zowel Z als verzoeker opgenomen.
3. Het standpunt van verzoeker
Het standpunt van verzoeker houdt -kort samengevat- in dat mr. Y tijdens de procedure niet onbevooroordeeld en onpartijdig is geweest doordat:
(a) tijdens de behandeling de tussenbeschikking als uitgangspunt is genomen en voorbij is gegaan aan de beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden;
(b) er onvoldoende ruimte is gegeven voor pleidooi;
(c) Z meer ruimte dan verzoeker heeft gekregen om haar standpunt toe te lichten.
4. Het standpunt van mr. Y
Het door mr. Y weergegeven standpunt houdt -kort samengevat- in dat zij tijdens de procedure niet onbevooroordeeld of onpartijdig is geweest. Zij geeft aan op 15 februari 2007 eerst de laatste tussenbeschikking met partijen te hebben doorgesproken, vervolgens
mr. Skála ruimte te hebben gegeven voor het pleidooi -voor zover dit geen persoonlijke aanval betrof jegens mr. [advocaat van Z]-. Zij merkt daarbij op dat zij het standpunt van verzoeker dat zij aan Z meer ruimte zou hebben gelaten niet goed kan plaatsen omdat zij eerder het idee heeft dat zij verzoeker langer aan het woord heeft gelaten dan Z.
5. Beoordeling
5.1. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking elf dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting bij de rechtbank is ingediend. De rechtbank stelt voorts vast dat de voorgedragen feiten en omstandigheden zien op hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het tweede lid is bepaald dat het verzoek schriftelijk geschiedt. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter zitting het verzoek ook mondeling kan geschieden. De verzoeker is ingevolge het derde lid verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
Gelet op het vooroverwogene dient het verzoek tot wraking als tardief te worden beschouwd. Het instituut wraking is preventief bedoeld. Door een rechter te wraken kan onder omstandigheden worden voorkomen dat deze rechter deelneemt aan de (verdere) behandeling van een bepaalde zaak. Een wrakingsverzoek dient om die reden te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Door eerst elf dagen na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting schriftelijk een verzoek in te dienen dat betrekking heeft op feiten of omstandigheden die zich ter zitting hebben voorgedaan heeft verzoeker aan dit vereiste niet voldaan. Een dergelijk uitgesteld wrakingsverzoek acht de rechtbank niet toelaatbaar en dient dan ook als tardief te worden beschouwd.
5.2. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook bij een inhoudelijke beoordeling het verzoek tot wraking niet zou slagen. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden -de verwijzing naar een tussenbeschikking en het ingrijpen tijdens een pleidooi op het moment dat het optreden van een confrère aan de orde wordt gesteld- geven geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid. Op grond van het proces-verbaal en de pleitaantekeningen van verzoeker constateert de rechtbank dat beide partijen, en dus ook verzoeker, bij de behandeling ter zitting in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. Van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid ten aanzien van de door de verzoeker gewraakte rechter is niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1. verklaart het verzoek niet ontvankelijk;
6.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 85410/FA RK 06-456) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking;
6.3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Y en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, A. Goederee en
K.R. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Wassink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2007.
Mr. A. Goederee was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.