Jurisprudentie
BA5689
Datum uitspraak2007-04-19
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers152645
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers152645
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
auteursrecht op sieraden
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 152645 / KG ZA 07-128
Vonnis in kort geding van 19 april 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCESSA BV,
gevestigd te Obdam, gemeente Alkmaar,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. J.A.F. Boor te Utrecht,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats]
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
procureur en advocaat mr. T.H. Bosboom te Arnhem.
Partijen zullen hierna Accessa en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de door partijen overgelegde stukken
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Accessa
- de pleitnota van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Accessa ontwerpt en produceert sieraden en verkoopt deze in binnen- en buitenland, onder meer onder de sinds 1984 door haar in Nederland geïntroduceerde merknaam [merknaam].
2.2. In de [merknaam] collectie bevinden zich onder meer de colliers en de armband, zoals hieronder afgebeeld:
Artikelnummer 10293
Artikelnummer 10289
2.3. [gedaagden] is een groothandel die zich bezig houdt met de import en export van non-food consumentengoederen en heeft onder meer sieraden, riemen, tassen en sjaals in voorraad.
2.4. Op 18 december 2006 heeft de heer [betrokkene], bestuurder van Accessa, bij [gedaagden] twee colliers en een armband gekocht zoals hierna afgebeeld en verder aan te duiden als F1 en F2.
F1
F2
2.5. Accessa heeft bij brief van 2 februari 2007 [gedaagden] verzocht en gesommeerd om (onder meer) de inbreuk op haar auteursrecht te beëindigen. [gedaagden] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.6. Bij brief van dezelfde datum heeft Accessa eenzelfde sommatie verstuurd aan mevrouw T.D. [betrokkene], handelende onder de naam [naam]. Op de website [-----] werd hetzelfde collier te koop aangeboden als hierboven onder 2.4. afgebeeld onder nummer F1.
2.7. Mevrouw [betrokkene] heeft daarop gereageerd met de verklaring dat zij het betreffende collier op 21 november 2006 bij [gedaagden] had gekocht. Van deze aankoop heeft zij de facturen aan Accessa ter beschikking gesteld.
3. Het geschil
3.1. Accessa vordert samengevat – (1) een verbod tot het maken van inbreuk op haar auteursrecht, in het bijzonder voor de sieraden met artikelnummers 10293 en 10289, (2) een bevel tot een door een registeraccountant geaccordeerde opgave van de in bezit of voorraad zijnde inbreukmakende producten, (3) een bevel tot afgifte van in bezit of voorraad zijnde inbreukmakende producten, (4) een bevel tot opgave van degene(n) van wie de inbreukmakende producten betrokken zijn, (5) een bevel tot een door een registeraccountant geaccordeerde opgave van het aantal ingekochte en verkochte inbreukmakende producten en de daarvoor betaalde en ontvangen prijs, (6) een bevel om de inbreukmakende producten binnen twee dagen uit het verkeer te nemen, (7) op straffe van een dwangsom bij iedere gedeeltelijke of gehele overtreding (dan wel per dag van overtreding) van het hiervoor genoemde verbod en de hiervoor genoemde bevelen, (8) met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
3.2. Accessa legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] maakt door het aanbieden van nabootsingen van de sieraden met de artikelnummers 10293 en 10289 inbreuk op haar auteursrechten. Ook handelt [gedaagden] onrechtmatig door het aanbieden van slaafse nabootsingen van deze sieraden. Accessa heeft de sieraden enige jaren geleden ontworpen, zelf geproduceerd en in de Benelux aangeboden. De sieraden dragen het oorspronkelijke stempel van Accessa als maakster daarvan. Aangezien haar merknaam [merknaam] bij de openbaarmaking daarvan was aangebracht op de sieraden, dient zij als maakster te worden beschouwd. [gedaagden] had bekend kunnen zijn met haar collectie sieraden, omdat de showroom van [gedaagden] op de Jaarbeurs in Utrecht vlak bij de showroom van Accessa is gelegen. Door de auteursrechtinbreuk van [gedaagden] lijdt Accessa (reputatie)schade. Ze heeft recht op winstafdracht als bedoeld in artikel 27a lid 1 Auteurswet.
3.3. [gedaagden] voert gemotiveerd verweer. Primair kan Accessa volgens haar niet aantonen dat zij als de maker van de sieraden dient te worden beschouwd en dat haar mogelijke aanspraken op de sieraden ouder zijn dan die van [gedaagden] (en haar leverancier). Subsidiair betoogt zij dat de sieraden niet auteursrechtelijk beschermd zijn, maar dat er sprake is van de toepassing van bekende stijl- en mode-elementen, een trend dus. Uiterst subsidiair betoogt zij dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk en dat de vorderingen niet (onverkort) toewijsbaar zijn. [gedaagden] vordert toekenning van de volledige proceskosten ten bedrage van € 6.722,64 op basis van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Auteursrechtelijk beschermd werk?
4.1. Allereerst dient te worden nagegaan óf er auteursrecht rust op de in het geding zijnde [merknaam] colliers en armband van Accessa. Op grond van artikel 1 juncto artikel 10 van de Auteurswet (Aw) is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen moeten de colliers en armband een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen (zie HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608: Van Dale / Romme). Daarbij is van belang dat de maker van het werk bij de vormgeving van het werk keuzes heeft gemaakt die subjectief zijn bepaald.
4.2. [gedaagden] betwist dat bij het maken van de [merknaam] colliers en armband sprake is van een subjectieve keuze. De stijl waarbinnen de betreffende sieraden zijn gemaakt, te weten de combinatie van parels (dan wel vergelijkbare ronde stenen) en kralen of stenen in de vorm van diabolo’s, wordt de laatste jaren veelvuldig toegepast door verschillende ontwerpers en aanbieders van sieraden; er is sprake van een trend. De elementen van deze sieraden zijn overal te koop, voor iedereen verkrijgbaar en worden door verschillende partijen in de markt verwerkt in hun sieraden. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [gedaagden] afbeeldingen overgelegd van sieraden van andere ontwerpers of producenten waarin dezelfde elementen te zien zijn.
4.3. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van [gedaagden] niet. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen de twee typen sieraden:
[merknaam] collier nummer 10293
Bij het [merknaam] collier 10293 is er (onder meer) sprake van vanaf de sluiting van het collier in beide richtingen steeds groter wordende parels, die worden afgewisseld met eerst drie kleine slanke diabolo’s naast elkaar en dan weer een grotere, met ‘krullen’ bewerkte diabolo’s, terwijl op het zwaarste punt van de ketting sprake is van de volgende afwisseling: parel, kleine diabolo, grote bewerkte diabolo, kleine diabolo, parel. Deze specifieke afwisseling van verschillende maten diabolo’s en parels is op geen van de overgelegde afbeeldingen van andere colliers te ontdekken. Uit de overgelegde afbeeldingen van colliers van andere ontwerpers, waaronder Monilux en Otazu, blijkt weliswaar dat er sprake is van een trend of stijl waarbij door verschillende ontwerpers gebruik wordt gemaakt van kralen of stenen in de vorm van diabolo’s in combinatie met parels dan wel parelachtige kralen. Auteursrechtelijke bescherming voor een stijl is volgens vaste rechtspraak niet mogelijk. Binnen die trend geven de specifieke selectie van kralen of stenen (uit duizenden bestaande kralen / onderdelen en / of speciaal ontworpen kralen / onderdelen), de volgorde en samenstelling daarvan, de kleurstelling en de proportionalisering daarvan bij het in het geding zijnde [merknaam]-collier voorshands geoordeeld voldoende blijk van een persoonlijke, subjectieve keuze van de maker en is er sprake van een creatie met een eigen uitstraling, die het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het is niet goed denkbaar dat een andere ontwerper onafhankelijk van Accessa bij het maken van een dergelijk werk tot precies hetzelfde resultaat zou komen.
[merknaam] collier en armband 10289
Bij het [merknaam] collier en de armband met artikelnummer 10289 is er sprake van parels met daartussen telkens drie kleine gelijkvormige slanke diabolo’s. Qua grootte en volgorde van de kralen is er minder afwisseling dan bij type nummer 10293. Opvallend is de afwisseling van kleuren van de kralen. Twee lichtere, naturelkleurige parels worden afgewisseld met één donkerdere (bruinachtige) parel, terwijl de diamantjes of steentjes aan de uiteinden van de drie diabolo’s ook drie verschillende bijpassende kleuren hebben. Ook hier geldt dat uit de overgelegde afbeeldingen van colliers van andere ontwerpers, waaronder Monilux en Otazu, blijkt dat er sprake is van een trend waarbij door verschillende ontwerpers gebruik wordt gemaakt van kralen of stenen in de vorm van diabolo’s in combinatie met parels dan wel parelachtige kralen. Zelfs colliers of armbanden met combinaties van parels met daartussen drie diabolo’s komen voor, al betoogt Accessa dat zij ook de producenten van deze colliers of armbanden zal sommeren de inbreuk op haar rechten te staken. Binnen die trend blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook hier voldoende van een persoonlijke, subjectieve keuze van Accessa als maker, vooral met betrekking tot de kleurstelling, en is er sprake van een creatie met een eigen uitstraling, die het persoonlijk stempel van de maker draagt, zij het dat de reikwijdte van de auteursrechtelijke bescherming geringer wordt geacht en zich slechts uitstrekt tot identieke of nagenoeg identieke werken.
Maker?
4.4. [gedaagden] betwist voorts dat Accessa kan worden aangemerkt als de maker van de [merknaam] colliers en armband. Enerzijds baseert zij deze betwisting op de stelling dat deze sieraden zijn ontworpen in samenwerking met Azzurino B.V., een zelfstandige onderneming die géén partij is bij de onderhavige procedure. Een schriftelijke overeenkomst waarbij Azzurino haar auteursrechten conform artikel 2 Aw overdraagt aan Accessa ontbreekt. Hetzelfde geldt volgens [gedaagden] ten aanzien van de Thaise firma Grand Jubilance, die onderdelen van de sieraden heeft vervaardigd en ook mogelijk auteursrechthebbende is.
4.5. Ter zitting is gebleken dat de heer M. [betrokkene] van Azzurino B.V. inderdaad onderdelen (waaronder diabolo’s) ontwerpt voor het merk [merknaam], in opdracht van Accessa, zoals bijvoorbeeld de in het geding zijnde grote diabolo die bewerkt is met ‘krulletjes’. [betrokkene] laat deze ontwerpen maken door (‘bemonsteren’) door de firma Grand Jubilance uit Thailand. De voorzieningenrechter is hieromtrent met Accessa van oordeel dat het gegeven dat Azzurino mogelijk auteursrechthebbende is op onderdelen van de sieraden, niet hoeft te betekenen dat Accessa niet kan worden beschouwd als auteursrechthebbende op de in het geding zijnde [merknaam] colliers of armband als geheel, bestaande uit een samenstelling van verschillende onderdelen. De heer Tiggelaar heeft verklaard dat hij het [merknaam] collier met artikelnummer 10293 in oktober / november 2005 zélf heeft samengesteld en in januari 2006 in de collectie heeft opgenomen, na ontwerp door de heer [betrokkene] op 22 maart 2005 van de daarin gebruikte diabolovormige onderdelen. Met artikelnummer 10289 bouwt Accessa volgens Tiggelaar voort op een ouder model uit 2003, te weten het [merknaam] collier met artikelnummer 10103 (blijkens de door haar overgelegde kopie uit de [merknaam] catalogus herfst / winter 2003), dat in feite identiek is aan nummer 10289, met als enige verschil de maat van de parel. Accessa heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, voorlopig geoordeeld, kan worden beschouwd als de maker van de [merknaam] colliers en armband.
4.6. Ter onderbouwing van haar verweer dat Accessa niet kan worden aangemerkt als de maker van de [merknaam] colliers en armband, baseert [gedaagden] zich anderzijds op oudere rechten van haar Chinese leverancier, die de betreffende sieraden al op 4 januari 2005 zou hebben ontworpen, zoals blijkt uit de door [gedaagden] overgelegde, van haar leverancier afkomstige tekeningen van deze sieraden.
4.7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze tekeningen van de Chinese leverancier van [gedaagden] te beschouwen als onvoldoende geloofwaardig. Zij worden als bewijs terzijde gelegd. Bij deze beoordeling speelt de samenloop van de volgende omstandigheden een rol. Nadat Accessa bijna een jaar met de [merknaam] colliers met de artikelnummers 10289 en 10293 op de Nederlandse markt was, verschenen de F1 en F2 op de Nederlandse markt. Een sommatie van Accessa naar [gedaagden] leverde geen reactie op. Pas na de dagvaarding in kort geding legt [gedaagden] twee tekeningen van haar leverancier over. Zij onderbouwt met geen enkel stuk of die colliers van haar leverancier eerder op de markt zijn gebracht en waar. Het is wel te toevallig dat de tekening die het collier F2 moet weergeven méér lijkt op de [merknaam] colliers van Accessa met artikelnummer 10103 en 10289 dan op het in het geding zijnde collier F 2. Op de tekening en de genoemde [merknaam] colliers is er sprake van slanke diabolo’s, het ten behoeve van deze zitting overgelegde collier F2 toont diabolo’s die anders van vorm, vooral dikker en breder zijn. Ook is het te toevallig dat de tekening van collier F1 identiek is aan het door Accessa begin 2006 op de markt gebrachte collier 10293, terwijl in het geheel niet is aangetoond dat de F1 eerder op de markt was. Voorshands geoordeeld wordt Accessa daarom beschouwd als de auteursrechtelijk maker van de in geding zijnde [merknaam] colliers en armband.
Inbreuk?
4.8. Vervolgens dient aan de orde te komen of [gedaagden] op dit auteursrecht met betrekking tot de twee typen sieraden inbreuk heeft gemaakt. Daarbij is van belang te beoordelen of de sieraden F1 en F2 zijn te beschouwen als een verveelvoudiging in de zin van artikel 13 Aw van het [merknaam] collier nummer 10293 respectievelijk het [merknaam] collier en de [merknaam] armband nummer 10289. Daarvan is sprake indien er auteursrechtelijk relevante elementen in de F1 en / of F2 zijn overgenomen oftewel ‘ontleend’. Voor het vermoeden dat daarvan sprake is, is het enkele feit dat er punten van overeenstemming bestaan onvoldoende. Vereist is een gekwalificeerde mate van overeenstemming. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dergelijke overeenstemming komt het erop aan of het beweerdelijk inbreukmakende werk in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt (zie HR 29 november 2002, NJ 2003, 17: Una Voce Particolare).
Voor deze beoordeling zullen de wederzijdse sieraden afzonderlijk met elkaar worden vergeleken.
[merknaam] collier nummer 10293
Bij vergelijking van collier F1 met het [merknaam] collier 10293, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een sterk overeenstemmende totaalindruk. Net als bij het laatstgenoemde collier is er bij de F1 sprake van vanaf de sluiting van het collier in beide richtingen steeds groter wordende parels, die worden afgewisseld met eerst drie kleine slanke diabolo’s naast elkaar en dan weer een grotere, met ‘krullen’ bewerkte diabolo, terwijl op het zwaarste punt van het collier sprake is van de volgende afwisseling: parel, kleine diabolo, grote bewerkte diabolo, kleine diabolo, parel. De beide colliers zijn nagenoeg identiek, zij het dat de sluitingen van de colliers anders zijn, het [merknaam] collier iets meer blinkt en het ‘oud zilver’ bij de F1 iets donkerder is. Het F1 collier kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als nieuw zelfstandig werk worden aangeduid maar moet worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de [merknaam] 10293, hetgeen een inbreuk oplevert op het auteursrecht van Accessa.
[merknaam] collier en armband 10289
Bij vergelijking van de ketting en armband type F2 met het [merknaam] collier 10289, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Zoals hierboven reeds overwogen wordt de reikwijdte van de auteursrechtelijk bescherming van dit collier en deze armband geringer geacht binnen de door [gedaagden] aannemelijk gemaakte trend waarin de afwisseling van een parel met drie gelijkvormige diabolo’s op zichzelf niet auteursrechtelijk beschermd is en strekt deze zich slechts uit tot identieke of nagenoeg identieke werken. Daarvan is hier onvoldoende sprake. De auteursrechtelijk beschermde trekken van de [merknaam] 10289 zitten vooral in de combinatie van de daarin gebruikte specifieke onderdelen in die specifieke kleurstelling. In het F2 collier en de F2 armband wordt gebruik gemaakt van diabolo’s die veel breder en dikker zijn dan de diabolo’s in het [merknaam] collier en de armband 10289. Ook is er sprake van een geheel andere, ‘grijzere’ kleurstelling, zonder variatie in kleuren (deze variatie is bij [merknaam] 10289 wel aanwezig). Het voorgaande maakt dat de F2 een heel andere uitstraling heeft dan de [merknaam] 10289. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval geen sprake van een verveelvoudiging maar van een nieuw, zelfstandig werk, zodat de sieraden F2 geen inbreuk maken op het auteursrecht van Accessa op de sieraden met artikelnummer 10289.
Slaafse nabootsing?
4.9. Ter beoordeling resteert de subsidiaire grondslag, te weten of de F2 wellicht een slaafse nabootsing is van de [merknaam] 10289 en er sprake is van een onrechtmatige daad. Dit beroep stuit af op de negatieve reflexwerking van de Auteurswet. Er is reeds geoordeeld dat er geen sprake is van een ongeoorloofde nabootsing in de zin van de Auteurswet. Voor de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW is slechts ruimte als er sprake is van bijkomende omstandigheden. Accessa heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld. De gestelde reputatieschade kan niet als een dergelijke bijkomende omstandigheid worden aangemerkt. De F2 wordt niet aangemerkt als nabootsing en dan is in feite niet meer relevant of (en is ook niet gesteld dat) er mogelijk verwarring kan optreden.
4.10. Het een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering alleen met betrekking tot het [merknaam] collier met artikelnummer 10293 zal worden toegewezen op grond van het auteursrecht daarop van Accessa. Dat [gedaagden] te dien aanzien een verklaring heeft overgelegd van haar leverancier, waarin haar leverancier haar vrijwaart van eventuele aanspraken op grond van (inbreuk op) intellectuele eigendomsrechten kan [gedaagden] in haar rechtsverhouding met Accessa niet baten. Het biedt haar enkel verhaal richting die leverancier. Accessa kan ook [gedaagden] als inbreukmaker aanspreken.
4.11. De vorderingen tot opeising en afgifte van de inbreukmakende producten kunnen op grond van artikel 28 Aw worden toegewezen, met dien verstande dat de opeising slechts hoeft te geschieden bij de afnemers van [gedaagden]. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ook de gevorderde geaccordeerde opgaven door een registeraccountant van in bezit of voorraad zijnde, gekochte en verkochte inbreukmakende producten toe te wijzen.
4.12. Voor toewijzing van de vordering tot opgave door [gedaagden] van de naam en adres van degene(n) van wie [gedaagden] de inbreukmakende sieraden heeft betrokken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, nu Accessa niet heeft gesteld dat de Chinese leverancier die [gedaagden] reeds bekend heeft gemaakt dat in werkelijkheid niet is.
4.13. De vordering tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding en winstafdracht zal ten slotte worden afgewezen. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl verder uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – daaraan niet in de weg staat. Voorshands geoordeeld heeft Accessa haar spoedeisend belang bij dit deel van de vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt en heeft zij bovendien de hoogte van de vordering onvoldoende onderbouwd. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van deze geldvordering.
4.14. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd zoals hierna weergegeven.
4.15. Ingevolge het bepaalde in artikel 260 Rv. zal ambtshalve een termijn van zes maanden worden bepaald voor het instellen van de eis in hoofdzaak, zoals hierna in het dictum zal worden opgenomen.
4.16. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagden] om, na betekening van dit vonnis, inbreuk te maken op het auteursrecht van Accessa op de [merknaam] sieraden met artikelnummer 10293, waaronder tevens is te verstaan het in het verkeer brengen, te koop aanbieden , het (doen) verkopen dan wel het anderszins openbaar maken of verveelvoudigen van daarop inbreukmakende sieraden,
5.2. beveelt [gedaagden] om, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, een door een registeraccountant geaccordeerde opgave te doen van alle inbreukmakende producten die [gedaagden] nog in haar bezit of in voorraad heeft,
5.3. beveelt [gedaagden] om, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, alle inbreukmakende producten die [gedaagden] nog in haar bezit of in voorraad heeft aan Accessa af te geven,
5.4. beveelt [gedaagden] om, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, aan Accessa schriftelijk een door een registeraccountant geaccordeerde opgave te doen van:
a) het aantal inbreukmakende producten (of onderdelen daarvan) dat van de leverancier(s) is betrokken en de prijs die daarvoor is betaald,
b) het aantal inbreukmakende producten dat door de gedaagden afzonderlijk is verkocht en de koopprijs die daarvoor is ontvangen,
5.5. beveelt [gedaagden] om, binnen twee dagen na betekening van het vonnis, de inbreukmakende producten bij haar afnemers terug te halen,
5.6. veroordeelt [gedaagden] om voor elke dag dat zij bovenstaand verbod overtreedt en / of zij in gebreke mocht blijven aan bovenstaande bevelen te voldoen, aan Accessa een dwangsom te betalen van € 5000,00, echter met een maximum van € 50.000,00,
5.7. bepaalt de termijn in de zin van artikel 260 Rv op zes maanden na de datum van dit vonnis,
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 19 april 2007.