Jurisprudentie
BA5680
Datum uitspraak2007-05-10
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers07/404
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers07/404
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoeker is eerder als verdachte gehoord door de meervoudige strafkamer. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaande aan een nieuwe strafzitting wraakt hij de voorzitter van de meervoudige strafkamer, omdat deze niet onpartijdig zou zijn. De partijdigheid zou blijken uit een in betreffende proces-verbaal weergegeven citaat van de voorzitter.
De wrakingskamer oordeelt dat dit citaat gelezen en begrepen moet worden in de context van het geheel. Geoordeeld wordt dat niet is gebleken van enige objectief gerechtvaardigde vrees bij de verzoeker dat de voorzitter vooringenomen is. De gestelde feiten en omstandigheden wettigen niet de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden of heeft geleden. Van een schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter is geen sprake. Het verzoek tot wraking wordt daarom afgewezen.
Uitspraak
Beschikking
___________________________________________________________________________
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Registratienummer : 07/404.
Beschikking van 10 mei 2007
Inzake het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 05/091021-00 van
[verzo[verzoeker]
wonende te London, Groot Brittannië,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker tot wraking,
raadsvouw: mr. A.E.M. Rötgering, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek strekt tot wraking van
mr. M. Jurgens,
in zijn hoedanigheid van rechter in de meervoudige kamer in de strafzaak onder parketnummer 05/091021-00 tegen verzoeker [verzoeker] voornoemd.
1. De procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
1.1. Ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank van 10 mei 2007 heeft de raadsvrouw van verzoeker een mondeling verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter van de strafkamer, mr. Jurgens. Hierop heeft de meervoudige kamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van de rechtbank te laten beoordelen.
1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank behandeld ter openbare terechtzitting van 10 mei 2007, alwaar zijn verschenen en gehoord: de raadsvrouw van verzoeker, mr. Jurgens en de officier van justitie mr. A.L. Spijers.
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer, na een korte schorsing, uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen met mededeling dat de motivering op schrift later zou volgen.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 05/09 1021- 00. In die zaak is hij door de meervoudige kamer van de rechtbank gehoord op 7 september 2006. Rechters in de meervoudige strafkamer waren mr. M. Jurgens, mr. P.A.H. Lemaire en mr. E.M. Vermeulen. Bij de behandeling ter zitting waren tevens aanwezig: de raadsvrouw van verzoeker, een tolk in de Engelse taal (mw. Korts) en de officier van justitie (mr. A.L. Spijers). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, uitgewerkt en verzonden naar, voor zover hier van belang, de raadsvrouw van verzoeker.
2.2. Tussen 7 september 2006 en 10 mei 2007 hebben geen vervolgzittingen plaatsgevonden.
_________________________________________________________________________________
2.3. De voortgezette behandeling van de strafzaak tegen verzoeker is bepaald op 10 mei 2007. Na aanvang van de behandeling ter terechtzitting van die datum heeft de raadsvrouw namens verzoeker zulks voorafgaande aan die zitting schriftelijk te hebben aangekondigd, mr. M. Jurgens voornoemd gewraakt.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. De raadsvrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag.
Eerst bij de voorbereiding van de zitting van 10 mei 2007 is zij gestuit op het in het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2006 opgenomen citaat van mr. Jurgens:
Cd’s van [naam] zijn gebruikt om anderen op te lichten, met name om de financiële gegoedheid van [naam] aan te tonen en de jaarrekeningen van [naam] over 1996 hard te maken.
Uit dit citaat blijkt volgens de raadsvrouw van de vooringenomenheid van mr. Jurgens dat de CD’s voor oplichting zijn gebruikt. Hij heeft blijkbaar al besloten hoe de zaak er voor staat. Zij stelt ter zitting deze opmerking niet zo gehoord te hebben, anders zou zij direct hebben gereageerd.
3.2. Mr. Jurgens geeft aan niet in de wraking te berusten. Voorts stelt hij dat het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2006 medio januari 2007 aan de raadsvrouw is verzonden en zij dus ook eerder had kunnen reageren.
Overigens betwist hij niet dat de in het proces-verbaal opgenomen parafrase een juiste weergave van zijn woorden is, maar wel dat daaruit enige visie van hemzelf zou blijken. Hij stelt dat deze parafrase niet los kan worden gezien van de gehele context van het verhoor en ook in die samenhang moet worden gelezen. Mr. Jurgens stelt dat hij verzoeker als verdachte steeds een hem ten laste gelegd feit heeft voorgehouden om dit daarna met hem te gaan bespreken en te vernemen wat verdachtes visie daarop is. In die zin moet de onderhavige parafrase ook worden gelezen. Immers, uit de tenlastelegging blijkt dat verzoeker beschuldigd wordt van oplichting. Dit heeft hij verdachte voorgehouden en vervolgens is dit onderwerp met verdachte besproken. Het was wat mr. Jurgens betreft ook een duidelijke inleiding tot een nieuw deelonderwerp van bespreking.
3.2. Mr. Spijers voornoemd is van mening dat de raadsvrouw het proces-verbaal reeds geruime tijd in haar bezit had en daarop dus eerder had kunnen en moeten reageren, zodat het verzoek niet tijdig als bedoeld in artikel 513 Wetboek van Strafvordering is ingediend.
Voorts is hij van mening dat de betreffende parafrase niet meer is dan een samenvatting van hetgeen verzoeker ten laste is gelegd, welke parafrase in zijn visie ook gelezen moet worden in de context van het geheel om er de juiste betekenis aan toe te kunnen kennen.
4. De beoordeling
4.1. Daargelaten of de raadsvrouw haar verzoek tot wraking in een te laat stadium heeft ingediend, zoals mr. Jurgens en mr. Spijers voornoemd hebben gesteld, overweegt de wrakingskamer het volgende.
4.2. Gelet op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient binnen het kader van een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.3. Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2006 blijkt, en dit is overigens ook niet weersproken door de raadsvrouw, dat de gang van zaken ter zitting is geweest zoals door mr. Jurgens is gesteld. Aan verzoeker is steeds achtereenvolgens een hem ten laste gelegd feit voorgehouden om dit feit vervolgens met hem te bespreken en te vernemen wat verdachtes standpunt daarover is. De onderhavige parafrase ziet op de in de tenlastelegging onder 2. bij het zesde gedachtenstreepje geformuleerde beschuldiging. Het ter bespreking aan de orde stellen van deze beschuldiging is een onderdeel in de reeks van op deze manier achtereenvolgens behandelde beschuldigingen.
_________________________________________________________________________________
Mr. Jurgens als voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft het onderwerp blijkens het proces-verbaal vragend ingeleid. De aanhef luidt immers: De voorzitter vraagt de verdachte. Nadat de beschuldiging is geformuleerd heeft mr. Jurgens aangegeven die beschuldiging met verzoeker te
willen bespreken. De zin, volgend op de beschuldiging, luidt dan ook: Uw stelt dat [naam]/[verzoeker] een financieel krachtige partij was. Die punten ga ik nu met u bespreken.
Wellicht dat de parafrase als losstaande zin de suggestie kan wekken dat deze een stelling van de vraagsteller behelst, maar gelezen in de context zoals hiervoor overwogen kan er geen misverstand over bestaan dat dit niet anders is dan een voorhouden van hetgeen de verdachte ten laste is gelegd.
4.4. Ook overigens ziet de wrakingskamer geen aanknopingspunten voor de gedachte dat mr. Jurgens op het punt dat de CD’s voor oplichting zouden zijn gebruikt vooringenomen zou zijn, waar zijn onpartijdigheid overigens in de gehele zaak niet wordt betwijfeld. Van vooringenomenheid op andere punten blijkt ook volgens de raadsvrouw niet uit het proces-verbaal; zij stelt dat slechts ten aanzien van de bovengenoemde oplichting.
4.5. Het voorgaande leidt tot het oordeel van de wrakingskamer dat niet is gebleken van enige objectief gerechtvaardigde vrees bij de verzoeker dat mr. Jurgens vooringenomen is. De gestelde feiten en omstandigheden wettigen niet de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden of heeft geleden. Van een schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter is geen sprake. Het verzoek tot wraking dient daarom te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Jurgens voornoemd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.B. Boonekamp (voorzitter), A.E.H. Sutorius-Joekes en C. Lely-Van Goch en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I.A. van Gemert, waarna de overwegingen waarop deze beslissing stoelt zijn geminuteerd op 24 mei 2007.