Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA5119

Datum uitspraak2007-05-14
Datum gepubliceerd2007-05-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/4193 WET
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder de EMA ten onrechte heeft opgelegd en zal het bestreden besluit vernietigen.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 05/4193 WET tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en: Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, gevestigd te Rijswijk, verweerder, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 17 augustus 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 10 augustus 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 20 april 2007. 2. OVERWEGINGEN Bij besluit van 9 februari 2005 heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal voldoende aannemelijk is geworden dat eiser op 29 januari 2005 als bestuurder van een auto is opgetreden, waarbij bij hem een ademalcoholgehalte van 1,54‰ is geconstateerd. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan artikel 8, eerste lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid en is op juiste gronden gebruik gemaakt van de bevoegdheid, ingevolge artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994, om een EMA op te leggen. In reactie op de bezwaren van eiser overweegt verweerder voorts dat het opleggen van de EMA een administratiefrechtelijke procedure is die volledig los staat van de strafrechtelijke procedure en het dus niet van belang is op welke wijze de zaak strafrechtelijk wordt afgehandeld. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte een EMA heeft opgelegd nu hij door de politierechter is vrijgesproken, daar het ten laste gelegde naar het oordeel van de politierechter niet wettig en overtuigend is bewezen. Eiser heeft inmiddels toch aan de EMA meegewerkt en verzoekt om vergoeding van de kosten hiervan en om vergoeding van de kosten van deze procedure. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994(WVW94) bepaalt dat, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een over meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan de minister onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. Ingevolge artikel 131, vijfde lid, van de WVW94, voor zover hier van belang, kan de minister betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting opleggen zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. Ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid van de minister, als bedoeld in artikel 131 vijfde lid WVW94, zijn nadere regels vastgesteld in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling). Ingevolge artikel 8, eerste en tweede lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, legt de minister betrokkene een educatieve maatregel op indien bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 570 µg/l respectievelijk 1,3 ‰. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder andere de uitspraak van 27 december 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer LJN:AZ5185), overweegt de rechtbank dat het feit dat de bestuurlijke vorderingsprocedure die tot een EMA heeft geleid geheel los van de strafrechtelijke procedure staat. Het enkele feit dat de politierechter eiser heeft vrijgesproken is derhalve niet voldoende voor het oordeel dat verweerder ten onrechte een EMA heeft opgelegd. Niet in geschil is dat bij eiser op 29 januari 2005 een ademalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 1,3 ‰. In het onderhavige geval moet beoordeeld worden of voldoende aannemelijk is geworden dat eiser als bestuurder van de auto heeft opgetreden op 29 januari 2005. Verweerder heeft zijn stelling dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiser op 29 januari 2005 de auto bestuurd heeft, gebaseerd op het feit dat eiser en de heer [persoon 1] tegenover de verbalisanten niet-gelijkluidende verklaringen hebben afgelegd over waar zij die avond vandaan kwamen en waar zij elkaar ontmoet hadden en voorts op het feit dat de bestuurdersstoel op de voorste stand stond, op welke stand de heer [persoon 1] volgens de verbalisanten niet zou kunnen rijden. Niet is gebleken dat de verbalisanten deze laatste constatering ook hebben geverifieerd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit, noch de overige feiten en omstandigheden die uit de overgelegde stukken blijken, voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder en is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser als bestuurder heeft opgetreden. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder de EMA ten onrechte heeft opgelegd en zal het bestreden besluit vernietigen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal voorts zelf in de zaak voorzien door, doende hetgeen verweeerder behoorde te doen, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat aan eiser de kosten van de EMA-cursus ter hoogte van € 519,25 dienen te worden vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen, nu een dergelijke veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser heeft in de onderhavige procedure zelf geprocedeerd. Wel dient verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht te vergoeden. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - voorziet zelf in de zaak door het besluit van 9 februari 2005 te herroepen en te bepalen dat de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen de kosten van de EMA-cursus ter hoogte van € 519,25 aan eiser vergoedt; - bepaalt dat de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen het door eiser gestorte griffierecht van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gewezen op 14 mei 2007 door mr. A.C. Loman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: C