Jurisprudentie
BA4801
Datum uitspraak2007-05-11
Datum gepubliceerd2007-05-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers41912
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-05-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers41912
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 5 Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Staat "EIGEN WEG" voor rijverkeer open?
Uitspraak
Nr. 41.912
11 mei 2007
PEB
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2005, nr. BK-03/02350, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-BB een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 300, berekend over het tijdvak 30 april 2002 tot en met 29 april 2003, welke aanslag bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft (in onderdeel 6.3) geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het terrein a-straat een feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaande weg is als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat het terrein blijkens het kadaster particulier terrein is, waarbij dit met bordjes "EIGEN WEG" is aangegeven, en voorts dat toegang tot dit terrein slechts mogelijk is voor bezoekers van het terrein met - stilzwijgende - toestemming van de "houders van dit terrein".
3.2. Voor de beantwoording van de vraag of een particulier terrein als een voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet moet worden aangemerkt, is beslissend of het terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat; daarvoor zijn van belang de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende(n) wordt geduld dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein (vgl. HR 8 april 1997, nr. 602-96-V, VR 1998, 2).
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene berust 's Hofs oordeel op een onjuiste rechtsopvatting indien eraan ten grondslag ligt de opvatting dat (een weg op) een terrein dat in particuliere eigendom is reeds geen openbare weg is omdat vanwege die particuliere eigendom de toegang tot dat terrein kan worden ontzegd. Indien het Hof daarentegen is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, behoefde, in het licht van de gemotiveerde stelling van de Inspecteur dat andere personen dan bezoekers van bedrijven op dat terrein de toegang niet wordt belemmerd of op enigerlei andere wijze ontzegd, nadere motivering 's Hofs oordeel dat toegang tot (de weg op) het terrein slechts mogelijk is voor bezoekers van dat terrein met - stilzwijgende - toestemming van de "houders van dit terrein". Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2007.