Jurisprudentie
BA4737
Datum uitspraak2007-05-09
Datum gepubliceerd2007-05-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/631023-06 en 10/632309-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-05-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/631023-06 en 10/632309-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte is veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, voor o.a. vrijheidsberoving gedurende een periode van 32 maanden, poging zware mishandeling en verkrachting meermalen gepleegd.
Dwang door feitelijkheid ex artikel 242 Sr.
Uitspraak
Parketnummers: 10/631023-06 en 10/632309-06
Datum uitspraak: 9 mei 2007
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid West, Huis van Bewaring De Dordtse Poorten,
raadsman J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2007.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, en waarvan de dagvaarding met parketnummer 10/631023-06 op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaardingen en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A7 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Het onder parketnummer 631023-06 onder 4 ten laste gelegde feit (de verkrachting van [aangeefster 2]) is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir aangevoerd dat de verdachte de aangeefster [aangeefster 2] door middel van andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam. De dwang door feitelijkheden zou bestaan uit het volgende:
- De aangeefster, die op het moment dat de seksuele handelingen begonnen nog geen 20 jaar oud was, beschouwde de verdachte als een vaderfiguur;
- De verdachte heeft voodoo-praktijken aan aangeefster voorgespiegeld om haar seksuele handelingen te laten ondergaan;
- De verdachte heeft de aangeefster misleid door [slachtoffer 1] telefonisch contact met haar te laten opnemen, waarbij deze [slachtoffer 1] de aangeefster moest instrueren seks te hebben met de geest Amir middels het lichaam van de verdachte.
Vooropgesteld moet worden dat volgens vaste jurisprudentie van dwang door een feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan. (Zie o.a. HR 12-12-2006, LJN-nummer AY7767.)
Uit de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster plaatsvonden, blijkt dat de verdachte de aangeefster heeft misleid dan wel misbruik heeft gemaakt van het feit dat zij hem beschouwde als een vaderfiguur. De verdachte heeft van zijn overwicht en overtuigingskracht gebruik gemaakt waardoor hij de aangeefster heeft bewogen de seksuele handelingen te ondergaan. Daarbij heeft de verdachte het doen voorkomen dat [aangeefster 2] een geest kon oproepen, die bezit nam van het lichaam van de verdachte, met wie zij vervolgens seksuele handelingen diende te verrichten.
Uit deze vaststellingen volgt echter niet zonder meer dat de aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen werd gedwongen in de zin van artikel 242 Sr. Niet is komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangeefster in een zodanig afhankelijke situatie heeft gebracht, dat zij zich niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten. Aangeefster heeft bij de Rechter-Commissaris verklaard dat de seks wel tegen haar wil plaatsvond, maar dat zij niet werd gedwongen. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte de aangeefster in een dusdanig bedreigende situatie heeft gebracht, dat zij zich niet aan die seksuele handelingen kon onttrekken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 631023-06 onder 1 tot en met 3 en het onder parketnummer 632309-06 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 631023-06:
1. hij omstreeks de periode van 12 mei 2003 tot en met 01 februari 2006 te Rotterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen en
- die [slachtoffer 1] een muts over haar hoofd getrokken en
- die [slachtoffer 1] vervolgens gebracht naar een afgesloten ruimte en
- die [slachtoffer 1] daar in verschillende ruimtes opgesloten en opgesloten gehouden en
- de handen en voeten van die [slachtoffer 1] vastgebonden met kettingen en/of touwen;
- die [slachtoffer 1] gedreigd haar te vermoorden en iets aan te doen als zij om hulp zou roepen en weg zou gaan en
- die [slachtoffer 1] dreigend gezegd haar in de gaten te houden door middel van camera's en geluidsapparatuur;
- die [slachtoffer 1] dreigend gezegd dat "De Albanier" haar in de gaten hield en haar zou vermoorden als zij zou proberen te ontsnappen;
2. primair
hij omstreeks 12 mei 2003 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- met kracht met een ijzeren en/of hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2003 tot en met 30 januari 2006 te Rotterdam meermalen, telkens door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld en bedreiging met een andere feitelijkheid iemand, te weten [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het telkens
- brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en anus van die [slachtoffer 1]
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met een andere feitelijkheid hebben bestaan uit het meermalen, althans eenmaal telkens
- opsluiten en opgesloten houden van die [slachtoffer 1] en
- vastbinden en/of vastketenen van die [slachtoffer 1] en
- slaan van die [slachtoffer 1] en
- zich opdringen aan die [slachtoffer 1] en
- aan die [slachtoffer 1] mededelen dat hij, verdachte, haar zou vermoorden en dat die [slachtoffer 1] slechts eenmaal per week eten zou krijgen, indien zij geen seks met verdachte zou hebben en dat hij, verdachte, van plan was geweest om haar te vermoorden indien zij haar verzet niet zou hebben gestaakt en dat hij, verdachte, de moeder van die [slachtoffer 1] zou vermoorden en dat hij, verdachte, ziek was en dat hij beter werd van klaarkomen en dat hij, verdachte, overal camera's had geïnstalleerd en dat de Albaniër haar in de gaten hield en haar zou vermoorden als zij zou proberen te ontsnappen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Parketnummer 632309-06:
1. hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 1 februari 2006 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, in een pand aan de Rosenveldtstraat een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op 1 februari 2006 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de Rosenveldtstraat een hoeveelheid van in totaal 540 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 1 februari 2006 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Eneco Netbeheer B.V..
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 (parketnummer 631023-06) het volgende aangevoerd:
1. Er is slechts sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving over de periode dat [slachtoffer 1] vastgebonden heeft gelegen in de ruimte naast de garage; dit betreft een periode van maximaal een week. In de periode hierna kon [slachtoffer 1] zich vrij in een deel van de garage bewegen. Zij had voldoende gelegenheid en mogelijkheden om een einde aan de vrijheidsbeneming te maken. Dat zij dit niet heeft gedaan, is kennelijk haar besluit geweest en kan niet aan de verdachte worden toegerekend. In de periode dat [slachtoffer 1] niet meer vastgebonden was, was de vrijheidsberoving derhalve niet wederrechtelijk. Het rapport van psycholoog Richelle is te summier en onvoldoende onderbouwd om de conclusie te kunnen dragen dat [slachtoffer 1] uit doodsangst de ruimte niet heeft verlaten.
2. Er is onvoldoende bewijs voor een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer eenmaal hard met de vuist op het hoofd geslagen, zodat er sprake is van mishandeling.
3. De verdachte en [slachtoffer 1] hebben frequent seks gehad, maar er is onvoldoende bewijs dat deze seks tegen de wil van [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden en dat er sprake was van dwang.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht vrijheidsberoving over de gehele ten laste gelegde periode bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen, haar naar een afgesloten ruimte heeft gebracht en haar daar gewond en aan handen en voeten vastgebonden heeft laten liggen. De verdachte heeft tijdens de politieverhoren verklaard dat hij het slachtoffer vanaf zondag 11 mei 2003 tot 1 februari 2006 opgesloten heeft gehouden om haar te straffen voor haar gedrag jegens hem. Hij heeft tevens verklaard dat hij het slachtoffer duidelijk had gemaakt dat zij niet moest proberen te ontvluchten, omdat zij dan een moordenaar van hem zou maken. Het slachtoffer heeft overeenkomstig verklaard. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het slachtoffer uit vrije wil bijna drie jaar in de afgesloten ruimte aan de Rosenveldtstraat heeft verbleven. Het feit dat er technisch gezien mogelijkheden voor het slachtoffer bestonden om een uitweg te creëren en er ook gelegenheden waren om te vluchten, bijvoorbeeld tijdens de vakanties van de verdachte in het buitenland of ziekenhuisopnames van de verdachte, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het slachtoffer blijkens de rapportage van psycholoog Richelle doodsangst heeft ervaren en dat deze angst voor de eigen veiligheid en gezondheid kunnen leiden tot gevoelens van onmacht, apathie en zelfs schijnbaar coöperatief gedrag. Dit gedrag zou volgens Richelle alles te maken hebben met de overlevingsdrang van een slachtoffer dat middels het behagen van en/of tegemoetkomen aan de eisen van de 'machthebber' probeert sancties te vermijden dan wel de situatie dragelijk te houden. Richelle acht dit van toepassing op [slachtoffer 1]. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Ten aanzien van feit 2:
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij met een (ijzeren) voorwerp op haar hoofd is geslagen, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer met zijn vuist hard op het hoofd heeft geslagen. Gelet op de verklaring van de forensich geneeskundige Van Venrooij, dat het letsel op het hoofd - waarvan na drie jaar de littekens nog steeds zichtbaar zijn - kan zijn ontstaan door slaan met een hard kantig en/of scherprandig voorwerp, maar niet door het slaan met een vuist, hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaring van het slachtoffer dan aan die van de verdachte. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de verdachte het slachtoffer met kracht met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen. Dit levert op een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
Vast staat dat de verdachte zeer frequent het lichaam van het slachtoffer seksueel is binnengedrongen. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het slachtoffer met een hard voorwerp heeft geslagen, haar gedurende een bepaalde periode aan haar handen en voeten vastgebonden in een afgesloten ruimte heeft laten liggen en haar bijna drie jaren van haar vrijheid beroofd heeft gehouden. Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat het slachtoffer door de verdachte in deze periode is bedreigd en dat zij onder andere voor haar voedsel volledig afhankelijk was van de verdachte. De verdachte heeft het slachtoffer hiermee door (bedreiging met) geweld en andere feitelijkheden opzettelijk in een dusdanig bedreigende situatie gebracht, dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte om de seksuele handelingen te ondergaan en daarmee van verkrachting.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 631023-06:
1. opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
2. poging tot zware mishandeling;
3. verkrachting, meermalen gepleegd.
Parketnummer 632309-06:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. diefstal.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer in het huis waar zij woonde met een hard voorwerp op het hoofd geslagen. Hierna heeft hij haar naar een afgesloten ruimte onder die woning gebracht, heeft haar aan handen en voeten gebonden en heeft haar een aantal dagen gewond in het donker laten liggen. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer bijna drie jaar onder erbarmelijke en mensonterende omstandigheden van haar vrijheid beroofd gehouden en tijdens die vrijheidsbeneming heeft hij haar zeer frequent verkracht. Het hoeft geen betoog dat de vrijheidsberoving en verkrachtingen voor het slachtoffer bijzonder angstige en traumatische ervaringen moeten zijn geweest.
De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij een jonge vrouw deze traumatische ervaringen heeft laten ondergaan omdat hij haar en haar moeder wilde straffen voor hun - in zijn ogen - respectloze gedrag jegens hem. De reactie van de verdachte staat in geen enkele verhouding tot hetgeen het slachtoffer hem zou hebben aangedaan. Hij heeft de bevrediging van zijn wraak- en lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens van het slachtoffer.
De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van een jonge vrouw. Hij heeft haar bijna drie jaar de beslissingsbevoegdheid over haar leven afgenomen, heeft haar vernederd en misbruikt. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, veelal langdurig - mogelijk zelfs levenslang - de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde. Zo ook het onderhavige slachtoffer. Blijkens de brief van haar advocaat van 17 april 2007 is bij het slachtoffer een ernstige psychotraumatische stressstoornis gediagnosticeerd met onder andere depersonalisatieklachten. Haar klachten bestaan uit ernstige vergeetachtigheid, slaapstoornissen, angst, paniek- en woedeaanvallen. Zij lijdt tevens onder de publiciteit die deze zaak heeft getrokken, omdat zij hierdoor haar trauma herbeleeft.
Ook de familie en vrienden van het slachtoffer zullen haar verdwijning als zeer ingrijpend hebben ervaren: zij hebben lange tijd in onzekerheid en angst verkeerd over haar lot en hebben na de ontdekking van het slachtoffer moeten vernemen dat zij bijna onder hun ogen werd vastgehouden.
Daarnaast veroorzaken dit soort feiten gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Op de zitting is duidelijk geworden dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafwaardige gedragingen: blijkens zijn uitlatingen had het slachtoffer zelf maar een oplossing moeten zoeken voor het probleem van haar opsluiting.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. De verdachte heeft echter geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestesvermogens. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om tot een diagnose te komen en hebben de onderzoekers C.M. van Deutekom, psycholoog, en A.C. Bruijns, psychiater, geen stoornis kunnen vaststellen of uitsluiten. De feiten worden de verdachte dan ook volledig toegerekend.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf zijn in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen zijn leeftijd en lichamelijke conditie en voorts dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 februari 2006 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de vrijspraak van het onder feit 4 van de dagvaarding met parketnummer 10/632309-06 tenlastegelegde is de straf lager dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1], domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. R. Besemer, Stieltjesstraat 78, 3071 JX Rotterdam, terzake van de feiten 1 tot en met 3 van parketnummer 631023-06. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 42.500,= en immateriële schade tot een bedrag van € 102.340,=.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde straf-bare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid thans worden vastgesteld op € 9.100,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen bij wijze van voorschot.
Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard, nu deze niet eenvoudig van aard is. Zij kan zich daartoe wenden tot de burgerlijke rechter.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 45, 47, 57, 282, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 631023-06 onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 631023-06 onder 1 tot en met 3 en onder parketnummer 632309-06 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij bij wijze van voorschot op de schade toe tot een bedrag van € 9.100,= (zegge: eenennegentighonderd euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, te betalen;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 9.100,= (zegge: eenennegentighonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Daalmeijer, voorzitter,
en mrs. Boer en Van Ginneken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Pastoors, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2007.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.