Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4568

Datum uitspraak2007-05-08
Datum gepubliceerd2007-05-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/623 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het feit dat eiseres de tekst van de bijsluiter anders dan bedoeld heeft geïnterpreteerd geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/623 BESLU tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en: de voorzitter van de huurcommissie in het ressort Amsterdam, zetelend te Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.A. Horn-Kruijer. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 4 juni 2001 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 23 april 2001, kenmerk: 2000/26111 (hierna: het bestreden besluit). Bij uitspraak van 29 september 2003 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het onderhavige legesgeschil kennis te nemen omdat ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen. Volgens de rechtbank moet artikel 26a van de Huurprijzenwet woonruimte (hierna: de Huurprijzenwet) worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift inzake belastingen als bedoeld in 8:4 van de Awb. De zaak is doorgezonden aan het Gerechtshof Amsterdam. Bij uitspraak van 10 augustus 2006 heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Amsterdam. Het Gerechtshof Amsterdam verwijst in haar uitspraak naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 2006. De Hoge Raad heeft dit arrest gewezen op basis van een verzoek in de zin van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad concludeert in dit arrest dat de in het geding zijnde heffing valt onder het begrip "andere heffingen van het Rijk" als bedoeld in artikel 104 van de Grondwet. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 maart 2007. 2. OVERWEGINGEN Bij brief van 26 mei 2000 heeft eiseres onderhoudsklachten gemeld bij de verhuurder van haar woning aan de [adres] te [woonplaats]. Bij brief van 13 juli 2000 doet eiseres een verzoek om uitspraak aan de huurcommissie. Bij brief met acceptgiro van 22 september 2000 meldt de huurcommissie eiseres dat het verzoekschrift is ontvangen en dat fl. 25,00 (leges) in rekening wordt gebracht. Tevens staat vermeld dat in de meegezonden bijsluiter informatie is te vinden over de mogelijkheid van vrijstelling voor het te betalen bedrag. Bij brief van 1 november 2000 doet eiseres een verzoek om vrijstelling leges. Bij beslissing van 6 november 2000 heeft verweerder gemeld dat vrijstelling van de legesbetaling niet wordt verleend omdat het verzoek om vrijstelling te laat is ingediend. Bij brief van 23 november 2000 (ontvangen 30 november 2000) heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de weigering vrijstelling te verlenen van de legesbetaling. Bij het thans bestreden besluit op bezwaar van 23 april 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het feit dat eiseres de tekst van de bijsluiter anders dan bedoeld heeft geïnterpreteerd geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. Tegen dit besluit op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij door een ondeugdelijke formulering de tekst in de bijlage bij de ontvangstbevestiging verkeerd heeft gelezen. Eiseres heeft begrepen dat zij binnen vier weken na betaling van de leges een verzoek om vrijstelling van de leges kon indienen. Eiseres meent dat zij niet het slachtoffer mag worden van een ondeugdelijke formulering. Immers, omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt was zij zeker voor vrijstelling van de legesheffing in aanmerking gekomen, aldus eiseres. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van de Huurprijzenwet, voorzover en ten tijde hier van belang, is voor het door de huurcommissie doen van een uitspraak, door de huurder en de verhuurder bij wijze van voorschot een vergoeding aan de Staat verschuldigd, waarvan het bedrag en de wijze van betaling bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Ingevolge artikel 26a, vijfde lid, van de Huurprijzenwet, voorzover en ten tijde hier van belang, roept de huurcommissie huurder en verhuurder bij schriftelijk bericht op, onder kennisgeving van de ontvangst van het verzoek, tot betaling van de in het eerste lid bedoelde vergoeding binnen vier weken na de datum van verzending van dit bericht. Ingevolge artikel 26a, achtste lid, van de Huurprijzenwet, voorzover en ten tijde hier van belang, is de voorzitter van de huurcommissie bevoegd op verzoek vrijstelling te verlenen van de aan de Staat verschuldigde vergoeding, bedoeld in het eerste lid. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald in welke gevallen van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Ingevolge artikel 2 van de Vrijstellingsregeling ex artikel 26a Huurprijzenwet, wordt een verzoek om vrijstelling uiterlijk binnen vier weken na de datum van verzending van het bericht, als bedoeld in artikel 26a, vijfde lid, van de Huurprijzenwet op een daartoe door de secretaris van de huurcommissie beschikbaar gesteld formulier ingediend bij de voorzitter van de huurcommissie. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in de ontvangstbevestiging van 22 september 2000 verwijst naar de bijsluiter voor informatie over de mogelijkheid van vrijstelling van de betaling van de leges. In de bijsluiter staat vermeld: "Een vrijstellingsverzoek moet zijn ingediend binnen vier weken na de verzending van de acceptgiro van f 25,--." Tevens staat bovenaan het formulier waarmee verzoek om vrijstelling wordt gedaan, vermeld: "Dit verzoek moet binnen 4 weken na de datum van verzending van de brief over betaling van leges bij de huurcommissie worden ingediend." Uit de gedingstukken blijkt dat de ontvangstbevestiging en het verzoek om legesbetaling door verweerder zijn verstuurd op 22 september 2000. Voorts wordt geconstateerd dat het verzoek om vrijstelling van legesbetaling is gedateerd op 1 november 2000. De rechtbank is van oordeel dat uit de Vrijstellingsregeling in samenhang gelezen met de Huurprijzenwet blijkt dat binnen vier weken na de ontvangstbevestiging en de daarbij behorende mededeling dat leges is verschuldigd een verzoek om vrijstelling van leges moet worden ingediend bij de huurcommissie. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook uit de teksten van de bijsluiter en het vrijstellingsformulier blijkt dat binnen vier weken na ontvangst van de ontvangstbevestiging en het verzoek om betaling van de leges, een verzoek om vrijstelling moet worden gedaan. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat het verzoek om vrijstelling te laat is ingediend. Dat eiseres de tekst op de bijsluiter anders heeft begrepen dient voor haar rekening te blijven. Het vorenstaande overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven en het beroep ongegrond zal worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2007 door mr. M. de Rooij, voorzitter, en mrs. R.B. Kleiss en A.C. Loman, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier, en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B