Jurisprudentie
BA4340
Datum uitspraak2007-04-04
Datum gepubliceerd2007-05-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06 / 979 AFSTHF FEE
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-05-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06 / 979 AFSTHF FEE
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiseres is sinds 11 april 2003 woonachtig in een studentenpand aan de [adres] te Maastricht. In het pand woonden ten tijde als hier van belang nog vier andere studenten.
Aan eiseres zijn op 28 februari 2005 aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing voor 2005 opgelegd voor het gehele pand ter hoogte van € 29,69 respectievelijk € 184,08.
Tegen deze aanslagen heeft eiseres bij schrijven van 11 april 2005 bezwaar doen maken bij verweerder.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 979 AFSTHF FEE
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te Maastricht, eiseres,
tegen
de Heffingsambtenaar van de Gemeente Maastricht,
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 7 maart 2006
Kenmerk: 190475
Behandeling ter zitting: 11 januari 2007
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 7 maart 2006 (verzonden 8 maart 2006) heeft verweerder een namens eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing over 2005 ongegrond verklaard, waarbij de aanslagen zijn gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 13 april 2006 beroep op nader in te dienen gronden doen instellen bij deze rechtbank. Bij schrijven van 16 mei 2006 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van beroep ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 januari 2007 waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D.M.H.R. Garé, advocaat te Maastricht. Voor verweerder is verschenen R.G.M. Stassen.
2. Overwegingen
Eiseres is sinds 11 april 2003 woonachtig in een studentenpand aan de [adres] te Maastricht. In het pand woonden ten tijde als hier van belang nog vier andere studenten.
Aan eiseres zijn op 28 februari 2005 aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing voor 2005 opgelegd voor het gehele pand ter hoogte van € 29,69 respectievelijk € 184,08.
Tegen deze aanslagen heeft eiseres bij schrijven van 11 april 2005 bezwaar doen maken bij verweerder.
Bij het thans bestreden besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de opgelegde aanslagen gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij schrijven van 13 april 2006 beroep doen instellen bij deze rechtbank. De gronden van beroep zijn ingediend bij schrijven van 16 mei 2006.
In beroep heeft eiseres – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de aanslagen in strijd zijn met de verordeningen omdat de door eiseres bewoonde kamer blijkens zijn feitelijke indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Eiseres heeft verder gesteld dat de aanslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn opgelegd en dat de aanslagen in strijd zijn met een evenredige belangenafweging, nu aan haar medebewoners geen aanslagen zijn opgelegd. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op strijd met artikel 8 van het EVRM.
Voor de beoordeling is de onderstaande bepaling van belang:
Artikel 253 Gemeentewet
1.Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.
2.Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van de gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
3.De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.
4.(…)
5.Van het derde lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.
In de gemeente Maastricht geldt de “Verordening rioolrechten Maastricht 2005”.
Van deze verordening zijn de volgende bepalingen van belang voor de beoordeling;
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a.onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;
b.onder afvalwater verstaan water en/of stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;
c.onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;
d.onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.
Artikel 12
1.Onder de naam ‘gebruikersrecht’ wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2.Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt degene, die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht, of persoonlijk recht gebruikt.
Artikel 13
Indien gedeelten van een in artikel 12 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
In de gemeente Maastricht is voorts van kracht de “Verordening reinigingsheffingen Maastricht 2005”.
Van deze verordening is voor de beoordeling van belang:
Artikel 3
1.de belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
- Degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
- Ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan; degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht heeft bij besluit van 23 november 2004 beleidsregels vastgesteld voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie. Ingevolge die regels hanteert verweerder bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt, een voorkeursvolgorde. Ingevolge onderdeel 3, aanhef en onder 3.2, van de beleidsregels worden de aanslag rioolrecht en de aanslag afvalstoffenheffing op naam gesteld van degene die het langst in het belastingobject woont of dit object het langst gebruikt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan het begin van het belastingjaar (2005) in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het adres [adres] te Maastricht. Evenmin is in geschil dat het pand aan het begin van het belastingjaar ook door anderen werd bewoond en dat die anderen korter dan eiseres op dat adres woonachtig waren.
Eiseres heeft in de eerste plaats gesteld dat de kamer die zij huurt als afzonderlijk geheel moet worden aangemerkt. Zij voert een afzonderlijke huishouding en is slechts bijkomstig afhankelijk van gemeenschappelijke voorzieningen. Eiseres heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij voor haar maaltijden gebruik maakt van een magnetron op haar kamer en dat zij verder in de mensa eet. Door eiseres is echter niet betwist dat zij niet beschikt over een eigen douche en toilet. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de kamer van eiseres niet aangemerkt kan worden als afzonderlijk eigendom zoals bedoeld in de Verordening rioolrechten Maastricht 2005 en evenmin als afzonderlijk perceel als bedoeld in de Verordening reinigingsheffingen Maastricht 2005.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres zorg dient te dragen voor betaling van de volledige aanslag en dat het eiseres vrij staat zich tot de medebewoners te wenden teneinde een deel van de aanslag te verhalen.
Eiseres heeft daartegenover gesteld dat het verloop onder de bewoners erg hoog is waardoor zij wordt opgezadeld met het risico van een moeizaam verhaal.
Daarbij heeft eiseres er op gewezen dat de formele wetgever, in het kader van de wetswijziging rond de onroerende zaakbelasting, als haar standpunt te kennen heeft gegeven, het vanwege het risico van een moeizaam verhaal op alle belastingplichtigen géén aanvaardbare oplossing te vinden dat slechts één belastingplichtige wordt aangewezen in het geval meerderen voor een zelfde belastingobject in de heffing kunnen worden betrokken. De rechtbank overweegt dienaangaande dat dit standpunt van de wetgever niet in de wet is verwoord, zodat hieraan geen argumenten kunnen worden ontleend voor de stelling van eiseres dat de bewoners van het object [adres] elk afzonderlijk aangeslagen dienen te worden.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de aanslag in strijd is met haar recht op privéleven omdat zij door de gekozen invorderingswijze gedwongen wordt relaties met derden aan te gaan, waar zij zelf niet voor kiest. Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat eiseres niet verplicht is de aanslag te verhalen op medebewoners.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiseres wordt gedwongen contacten met derden aan te gaan als zij een deel van de aan haar opgelegde aanslag op (voormalige) medebewoners wil verhalen, niet met zich brengt dat daardoor een inbreuk wordt gemaakt op haar privéleven.
Volgens eiseres heeft verweerder geen evenredige belangenafweging gemaakt nu ervoor is gekozen de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrecht enkel op naam van eiseres te stellen terwijl ook alle bewoners afzonderlijk aangeslagen hadden kunnen worden. De bewoners van het pand kennen een groot verloop. Eiseres dient nu zelf te berekenen welk bedrag zij kan verhalen op (inmiddels naar elders vertrokken) bewoners. Voor zover die bewoners reeds zijn vertrokken, dient eiseres zelf te achterhalen waar die bewoners thans verblijven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze grief dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 253 van de Gemeentewet, in beginsel bevoegd is een aanslag op te leggen ten name van één van de bewoners van de onroerende zaak. Dat neemt niet weg dat verweerder gehouden is van zijn bevoegdheid gebruik te maken op een wijze die recht doet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft het College van Burgemeester en Wethouders van verweerders gemeente bij besluit van 23 november 2004 beleidsregels vastgesteld voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie. De rechtbank acht dat beleid op zichzelf niet onredelijk. Het bestreden besluit is ook in overeenstemming met het bepaalde in die beleidsregels.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb had verweerder echter in het licht van hetgeen namens eiseres in bezwaar is aangevoerd, dienen te beoordelen of het besluit voor eiseres gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel(s) te dienen doelen.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder in haar beoordeling rekening heeft gehouden met de aanmerkelijke kans dat eiseres met een aanzienlijk hogere belastingschuld wordt opgezadeld dan haar op basis van haar gebruik toekwam. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres bij een poging tot verhaal op reeds vertrokken bewoners zelf zal dienen te achterhalen waar die personen thans verblijven hetgeen een wellicht onmogelijke opgave is nu door de gemeente aan eiseres voor dit doel geen gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie verstrekt zullen worden. Die bijzondere belangen aan de zijde van eiseres had verweerder dienen af te wegen tegen zijn eigen belang om op efficiënte wijze de onderhavige belasting te heffen en te innen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank acht in verband met het vorenstaande termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb, beslist als aangegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 maart 2006;
-draagt verweerder op, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, een nieuw besluit te nemen;
-veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten van de onderhavige procedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Maastricht aan de griffier van de rechtbank;
-bepaalt dat de gemeente Maastricht aan eiseres het door deze voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht ad € 38,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A. Oosterman, voorzitter, en mr. J.F.W. Huinen en mr. F.L.G. Geisel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007 door mr. Oosterman voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. Oosterman
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 4 april 2007
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.