Jurisprudentie
BA3468
Datum uitspraak2007-03-29
Datum gepubliceerd2007-05-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/8533
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-05-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/8533
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoewel het motorrijtuig niet aan de eisen voldeed, toch matiging van de boete tot 50% van de nageheven belasting, gezien het tijdelijke karakter en de relatief geringe omvang van het mankement.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/8533
Uitspraakdatum: 29 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Apeldoorn /Centrale administratie, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiser is 20 maart 2006 over het tijdvak 24 oktober 2004 tot en met 23 oktober 2005 met aanslagnummer 0000.00.000.Y0.00000 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 970 (de naheffingsaanslag) opgelegd. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 970 opgelegd.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 juni 2006 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld, ingekomen op 19 juli 2006. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 23 maart 2007 te Haarlem. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen, hoewel daartoe op de voorgeschreven wijze uitgenodigd. Namens verweerder is A verschenen.
2. Feiten
2.1. Eiser is sinds 11 oktober 2002 houder van het motorrijtuig met kenteken AA-BB-00 (het motorrijtuig). De datum van afgifte van het kentekenbewijs deel I is 24 april 1997. Het motorrijtuig beschikt over een dubbele cabine met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen.
2.2. Eiser heeft over het tijdvak 24 oktober 2004 tot en met 23 oktober 2005 voor het motorrijtuig motorrijtuigenbelasting voldaan naar het bestelautotarief voor ondernemers.
2.3. Tot de gedingstukken behoren brieven van 26 augustus 2005 en 23 september 2005 (bij vergissing gedateerd 2009) van verweerder aan eiser betreffende “controle AA-BB-00”, waarin onder meer is vermeld:
“Op 05-08-2005 om 9.10 uur is het motorrijtuig met het kenteken AA-BB-00 gecontroleerd te Z. (...) Voor dit motorrijtuig wordt belasting betaald naar het bestelautotarief. Bij deze controle is echter geconstateerd dat het tussenschot niet voldoet aan de gestelde eisen omdat het niet voorzien is van een ruit. Hierdoor geldt voor de motorrijtuigenbelasting het personenautotarief. Ik stel u in de gelegenheid het motorrijtuig aan te passen, zodat het voldoet aan de fiscale eisen. Indien u van deze gelegenheid gebruik maakt moet u binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief contact opnemen met de Autoheffingen Toezicht Z om uw motorrijtuig te laten keuren. Ik maak u er op attent dat het niet, of niet tijdig aanpassen van het motorrijtuig zal leiden tot rekeningen naar personenautotarief en dat tevens een naheffingsaanslag kan worden opgelegd.”
2.4. Tot de gedingstukken behoort verder een brief van 6 februari 2006 van verweerder aan eiser betreffende vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking.
2.5. De naheffingsaanslag heeft betrekking op meer verschuldigde belasting bij toepassing van het personenautotarief op het motorrijtuig.
2.6. Tijdens controle van het motorrijtuig op 31 maart 2006 is geconstateerd dat in het tussenschot weer een raam was geplaatst.
3. Het geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag en boete terecht aan eiser zijn opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het slot van de achterdeuren kapot was en dat hij, om bij zijn gereedschap te kunnen komen, het raampje in de scheidingswand tijdelijk had verwijderd. Tijdens het terugplaatsen is het raampje gebroken. Om het gat tijdelijk te dichten had eiser er een plaatje tegen gezet, maar dat was blijkbaar verschoven. Zonder het raampje heeft eiser niet gereden. Eiser heeft zo spoedig mogelijk een raampje terug geplaatst. Eiser stelt ten slotte maar één brief te hebben ontvangen.
4.2. Verweerder heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het motorrijtuig, dat was geregistreerd als een bestelauto, ten tijde van de visuele controle niet aan de in artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet) gestelde eisen voldeed, aangezien het raam in het tussenschot ontbrak. Voor het overige voldeed het motorrijtuig aan de eisen. De na te heffen belasting wordt ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Wet berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin de controle plaatsvond. Ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan een verzuimboete worden opgelegd van 100 %. In dit geval is eiser de mogelijkheid tot herstel geboden. Op de brieven van 26 augustus 2005 en 23 september 2005 heeft eiser niet gereageerd. Eiser heeft pas op 27 februari 2006 telefonisch gereageerd, waarbij hij aangaf niet te hebben gereageerd in verband met verblijf in het buitenland.
5. Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag
5.1. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wet is, ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto is, de belasting – onder meer – verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 2, aanhef en sub b, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Wet is een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, een personenauto, tenzij dit motorrijtuig een laadruimte heeft die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en voldoet aan bepaalde voorwaarden. Ingevolge voormeld artikel 3, eerste lid, aanhef en sub d, ten derde, van de Wet is de vlakke laadvloer van de cabine afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine. Ingevolge artikel 3, negende lid, sub a en c, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 dient de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt (a) te zijn vervaardigd uit ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij een vast raam met een hoogte van 40 centimeter is toegestaan en (c) uit één geheel te bestaan.
5.2. Vast staat dat het motorrijtuig vanwege het ontbreken van een raam in de tussenwand op het moment van de controle niet voldeed aan de onder 5.1. genoemde eisen van een bestelauto. Nu in de stellingen van partijen besloten ligt dat het motorrijtuig, voordat het raampje stuk was, wel voldeed aan de inrichtingseisen, is aannemelijk dat het motorrijtuig ten tijde van de controle in zodanige staat was gebracht dat het een personenauto was.
5.3. Nu niet in geschil is dat het motorrijtuig stilstaand is aangetroffen aan de openbare weg aan de a-straat te Z, is aannemelijk dat eiser met het gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Hoewel eiser niet met het motorrijtuig reed, heeft het belastbare feit zich ten tijde van de controle dan ook voorgedaan, zodat de stelling van eiser dat hij niet zonder raampje heeft gereden, hem niet kan baten. Uit de stukken leidt de rechtbank bovendien af dat eiser, als hij reed, hij dit deed met een los plaatje voor het gat in de wand. Op dat moment voldeed het motorrijtuig evenmin aan de wettelijke inrichtingeisen, nu de wand uit één geheel moet bestaan, zodat ook om die reden de stelling van eiser geen hout snijdt.
5.4. Eiser heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van de naheffingsaanslag. Nu niet gesteld of gebleken is dat het motorrijtuig in het tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd op enig moment wel (weer) voldeed aan de in het kader van de Wet gestelde vereisten, is deze terecht en tot een juist bedrag opgelegd.
5.5. Dat eiser wellicht een goede reden had om het raampje te verwijderen zonder het direct terug te plaatsen, is niet van invloed op de aan de inrichting van een bestelauto te stellen eisen en kan dan ook niet afdoen aan het hiervoor onder 5.4. gegeven oordeel. Indien zijn motorrijtuig om wat voor reden dan ook niet meer voldoet aan de inrichtingseisen, ligt het op de weg van eiser om dit manco zo spoedig mogelijk te herstellen. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat eiser dit heeft gedaan, mede gelet op het feit dat eiser van de daartoe geboden gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
Boete
5.6. Op grond van artikel 37 Wet MRB is er sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) bedraagt de boete 100 % met een minimum van € 45 en een maximum van € 4.537, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat het motorrijtuig niet voldeed aan de ingevolge de Wet en daarop gebaseerde regelgeving gestelde vereisten, is een boete van 100% van de nageheven belasting in dit geval disproportioneel. Het BBBB houdt geen rekening met aard of duur van het verzuim. Hoewel eiser de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om een naheffingsaanslag en daarmee gepaard gaande boete te voorkomen door tijdige aanpassing van het motorrijtuig, ziet de rechtbank in het tijdelijke karakter en de relatief geringe omvang van het mankement, grond voor matiging van de boete tot 50% van de nageheven belasting.
5.7. Nu de boete zal worden gematigd, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boete;
- matigt de boete tot een bedrag van € 485;
- gelast de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 38 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink - Verhoeff, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.