Jurisprudentie
BA3438
Datum uitspraak2007-04-18
Datum gepubliceerd2007-04-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummerszaaknummer 262391 / rolnummer HA ZA 06-1068
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-04-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummerszaaknummer 262391 / rolnummer HA ZA 06-1068
Statusgepubliceerd
Indicatie
VNG c.s. tegen de Staat. De afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerendzaakbelasting (OZB) is volgens de VNG c.s. in strijd met artikel 9, derde lid, van het Europees Handvest inzake lokale autonomie. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat artikel 9, derde lid, van het Handvest geen een ieder verbindende verdragsbepaling vormt in de zin van artikel 94 van de Grondwet, aangezien dit artikellid te algemeen is geformuleerd om zonder meer in de nationale rechtsorde als objectief recht te kunnen functioneren. Tot toetsing aan deze verdragsbepaling is derhalve slechts de wetgever bevoegd.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 262391 / HA ZA 06-1068
Vonnis van 18 april 2007
in de zaak van
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
VERENIGING VAN NEDERLANDSE GEMEENTEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE BUNNIK,
zetelende te Bunnik,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE DOETINCHEM,
zetelende te Doetinchem,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE SNEEK,
zetelende te Sneek,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelende te Enschede,
eiseressen,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. E.J. Daalder.
Partijen zullen hierna de VNG c.s. en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 februari 2006 met herstelexploit;
- de conclusie van antwoord;
- het akteverzoek bij pleidooi van de VNG c.s.;
- de pleitnota's van mr. N.S.J. Koeman namens de VNG c.s. en mr. E.J. Daalder namens de Staat, die zijn overgelegd ter gelegenheid van de op 5 februari 2007 gehouden pleidooien.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het wettelijk kader
2.1. Op 15 oktober 1985 is te Straatsburg tot stand gekomen het Europees Handvest inzake lokale autonomie (Trb. 1987, 63) (hierna: het Handvest). Bij goedkeuringswet van 10 oktober 1990 (Stb. 546) heeft Nederland het Handvest bekrachtigd, behoudens artikel 7, tweede lid, artikel 8, tweede lid, artikel 9, vijfde lid, en artikel 11 en met een beperking van de reikwijdte tot provincies en gemeenten. Het Handvest is voor Nederland in werking getreden op 1 juli 1991.
2.2. Artikel 9, eerste en derde lid, van het Handvest luiden als volgt:
in de Engelse versie:
1. Local authorities shall be entitled, within national economic policy, to adequate financial resources of their own, of which they may dispose freely within the framework of their powers.
(...)
3. Part at least of the financial resources of local authorities shall derive from local taxes and charges of which, within the limits of statute, they have the power to determine the rate.
in de Franse versie:
1. Les collectivités locales ont droit, dans le cadre de la politique économique nationale, à des ressources propres suffisantes dont elles peuvent disposer librement dans l'exercice de leurs compétences.
(...)
3. Une partie au moins des ressources financières des collectivités locales doit provenir de redevances et d'impôts locaux dont elles ont le pouvoir de fixer le taux, dans les limites de la loi.
in de Nederlandse vertaling:
1. De lokale autoriteiten hebben binnen het kader van het nationale economische beleid, recht op voldoende eigen financiële middelen, waarover zij vrijelijk kunnen beschikken bij de uitoefening van hun bevoegdheden.
(...)
3. Ten minste een deel van de financiële middelen van de lokale autoriteiten dient te worden verkregen uit lokale belastingen en heffingen waarover zij, binnen de grenzen bij de wet gesteld, de bevoegdheid hebben de hoogte vast te stellen.
2.3. Op 1 januari 2006 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen) (Stb. 2005, 725), zoals gewijzigd bij het tezelfdertijd in werking getreden artikel XXXa van de Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006) (Stb. 2005, 683). Bij deze wetswijzigingen is het gebruikersdeel van de OZB afgeschaft en de stijging van de OZB op bedrijfspanden en van het eigenarendeel op woningen gemaximeerd.
3. Het geschil
3.1. De VNG c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door invoering van (artikel I, onderdelen A, B, C, D, E en G en artikel II van) de Wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven en artikel XXXa van de Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van enkele belastingwetten, althans te verklaren voor recht dat de genoemde (bepalingen van) wetten niet verenigbaar zijn met artikel 9, derde lid, van het Handvest;
II. buiten werking te stellen de onder I van dit petitum genoemde (bepalingen van) wetten, vanaf 1 januari van het jaar volgend op dit vonnis;
III. de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De VNG c.s. hebben aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB in strijd is met artikel 9, derde lid, van het Handvest, aangezien daardoor nog slechts 14% van de financiële middelen van de Nederlandse gemeenten zal worden verkregen uit lokale belastingen en heffingen en niet meer dan 8,8% uit lokale belastingen. Een redelijke uitleg van artikel 9, derde lid, van het Handvest houdt in dat een substantieel, significant deel van de eigen financiële middelen van gemeenten dient te bestaan uit heffingen en vooral lokale belastingen. Als gevolg van de bedoelde wetswijzigingen wordt aan dit vereiste niet meer voldaan. Daarom dienen op grond van artikel 94 van de Grondwet de wettelijke voorschriften waarbij het gebruikersdeel van de OZB is afgeschaft, buiten toepassing te worden gelaten.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. Eiseres sub 1 behartigt krachtens statutaire doelstelling de belangen van haar leden welke samenhangen met de door hen uitgevoerde bestuurs- en beheerstaken. Zij kan derhalve in de onderhavige vorderingen worden ontvangen.
4.2. Bij toewijzing van vordering II zou met ingang van 1 januari 2008 de bevoegdheid tot belastingheffing van gemeenten worden verruimd ten opzichte van de regeling in de Gemeentewet zoals die sinds 1 januari 2006 geldt. Tot een dergelijke uitbreiding is echter niet de rechtbank, maar slechts de wetgever bevoegd, onverlet de aan artikel 94 van de Grondwet ontleende bevoegdheid van de rechter om wettelijke voorschriften buiten toepassing te laten indien die toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Vordering II moet reeds daarom worden afgewezen.
4.3. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat artikel 9, derde lid, van het Handvest geen een ieder verbindende verdragsbepaling vormt in de zin van artikel 94 van de Grondwet, aangezien dit artikellid - ook indien de door de VNG c.s. bepleite uitleg wordt geaccepteerd - te algemeen is geformuleerd om zonder meer in de nationale rechtsorde als objectief recht te kunnen functioneren. Tot toetsing aan deze verdragsbepaling is derhalve slechts de wetgever bevoegd.
4.4. De conclusie luidt dat de vorderingen van de VNG c.s. moeten worden afgewezen.
4.5. De VNG c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden verwezen. Op verzoek van de Staat zal deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt de VNG c.s. hoofdelijk in de proceskosten, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat worden begroot op € 248,- aan verschotten en € 1.808,- aan salaris van de procureur;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen,mr. J.L. Verbeek mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.