Jurisprudentie
BA3102
Datum uitspraak2007-04-13
Datum gepubliceerd2007-04-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3205 LEGGW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-04-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/3205 LEGGW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 88 Woningwet. Art. 34 Besluit woninggebonden subsidies. Art. 60, 73 Woningwet 1962. Art. 9 Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing.
Rechtszekerheidsbeginsel. Vertrouwensbeginsel. Het in behandeling nemen van een in 2004 ingediende aanvraag van een bouwvergunning is niet in enige wettelijke bepaling vijgesteld van leges.De wetgever heeft niet de verwachting gewekt dat in gevallen als het onderhavige vrijstelling van leges wordt verleend. Verweerder heeft wel een rechtens te honoreren vertrouwen gewekt doordat hij in een eerdere uitspraak is tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres betreffende dezelfde aangelegenheid.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3205 LEGGW
Uitspraakdatum: 13 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [X.] Wonen, gevestigd te [Y.], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij besluit van 30 december 2005 van eiseres een bedrag van € 82.424,50 gevorderd ter zake van leges, verschuldigd voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een bouwvergunning voor de bouw van 64 sociale huurwoningen voor jongeren alsmede een aantal commerciële ruimten op de locatie [adres] te [Y.] (hierna: het bouwproject).
1.2. Bij brief van 2 december 2005 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het gevorderde bedrag voor zover dit bedrag is berekend over de bouwkosten van de sociale huurwoningen voor jongeren.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2006, verzonden op 23 februari 2006, het gevorderde bedrag gehandhaafd.
1.4. Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 april 2006, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres zijn daar verschenen mr. M. Snoep, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door [...]. Namens verweerder zijn verschenen [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres is op grond van artikel 70 van de Woningwet toegelaten als instelling die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam is. Zij heeft op 24 december 2004, toen nog handelende onder de naam 'Woningstichting [X.x.]', een aanvraag van een bouwvergunning voor het bouwproject ingediend bij de gemeente [Y.].
2.2. Bij besluit van 22 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van [Y.] aan eiseres ter zake van het bouwproject een subsidie verleend. Gelet op de considerans van dit besluit is deze subsidie gebaseerd op onder meer de Woningwet en het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: BWS 1995).
2.3 Verweerder heeft bij besluit van 30 december 2005 van eiseres leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag gevorderd. De schriftelijke kennisgeving van het gevorderde bedrag luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
betreft / Bouwleges / dagtekening aanslagbiljet 30-12-2005
belastingjaar 2005 aanslagbedrag € 82.424,50
Soort aanslag/periode / Omschrijving / Grondslag / Bedrag
Leges jan-dec 2004/1199/82/01 [LOCATIE] 80.487,50 / 80.487,50
bouwvergunning
Kosten jan-dec 2004/1199/82/01 [LOCATIE] 1.937,00 / 1.937,00 welstandsadvies.
2.4. In zijn openbare vergadering van 1 december 2003 heeft de raad van de gemeente [Y.] de 'Verordening op de heffing en invordering van leges 2004' (hierna: de Verordening) alsmede de daarbij behorende Tarieventabel (hierna: de Tarieventabel) vastgesteld.
2.5. De Verordening bevat onder meer de volgende bepalingen:
"ARTIKEL 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'leges' worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur te verlenen diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
ARTIKEL 3 Belastingplicht
Belastingplichtige is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
ARTIKEL 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. (...)
ARTIKEL 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende, schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.
ARTIKEL 10. Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel
1. (...)
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004 (...)
4. (...) "
2.6. De Tarieventabel bevat de volgende bepalingen:
"5.2. Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van:
(...)
5.2.3. een aanvraag tot het verkrijgen van ene reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet:
1,85% van die bouwkosten met een minimum van € 125,--
(...)
5.6.1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor het advies van de welstandscommissie moet worden ingewonnen, wordt het overeenkomstig 5.2. berekende bedrag als volgt verhoogd:
Bij een bedrag aan bouwkosten van:
(…)
f. > € 300.000 : € 809,= + 0,3‰ van de bouwkosten > € 300.000,-
(...)
2.7. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen de van haar gevorderde leges voor het in behandeling nemen van een in 2004 ingediende aanvraag van een bouwvergunning voor een bouwproject aan de [a-straat], het [B-plein] en de [C-straat] te [Y.]. In deze beslissing overweegt verweerder onder meer:
“(...) U stelt dat er bij deze investering een vrijstelling van de legeskosten zou moeten zijn. Hierover het volgende.
Artikel 88 van de woningwet bepaald dat voor bepaalde werkzaamheden toegelaten instellingen vrijgesteld zijn van leges. Dit geldt echter slechts voor bepaalde categorieën van woningen, welke zijn genoemd in het besluit woninggebonden subsidies (BWS 1995). Algemeen gesteld komt het erop neer dat bij verbouwing de voorzieningen meer dan
€ 22.689,- (ƒ 50.000) moeten bedragen.
(...) U heeft (...) onvoldoende informatie per woning aangeleverd om met volledige zekerheid te kunnen stellen dat de voorzieningen per woning meer dan € 22.689,- bedragen.
Desondanks is middels de door u overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat de opgelegde leges niet correct en te hoog zijn opgelegd. Gezien de hoogte van de totale aanneemsom mag aannemelijk worden geacht dat de kosten per woning meer betreffen dan € 22.689,-,
(...) Hetgeen door u gesteld in uw bezwaarschrift heeft voor mij aanleiding gegeven het besluit te herzien. Ik verklaar uw bezwaarschrift gegrond en besluit de aanslag overeenkomstig te verminderen.".
3. Geschil
3.1. In geschil is primair of het in behandeling nemen van de onder 2.1. genoemde aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op de bouw van woningen, in enige wettelijke bepaling is vrijgesteld van leges. Subsidiair is in geschil of de wetgever de verwachting heeft gewekt dat in gevallen als het onderhavige vrijstelling van leges wordt verleend en zo ja, of het rechtszekerheidsbeginsel verweerder verplicht deze verwachting te honoreren. Meer subsidiair is in geschil of verweerder bij eiseres het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op de bouw van woningen, geen leges zouden worden geheven.
3.2. Eiseres beantwoordt de vragen bevestigend. Ter onderbouwing hiervan heeft zij -samengevat - het volgende aangevoerd.
De heffing van leges is in strijd met de legesvrijstelling die op grond van artikel 88, eerste lid, van de Woningwet juncto artikel 34, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: BWS 1995) heeft gegolden voor het treffen van voorzieningen aan woningen door een toegelaten instelling totdat bij het Besluit locatiegebonden subsidies 2005, Staatsblad 2005, 498 (hierna: BLS 2005) de legesvrijdom van toegelaten instellingen met ingang van 27 december 2005 is afgeschaft. De Aanpassingwet derde tranche AWB II, waarbij een aantal bepalingen in de afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk V van de Woningwet is geschrapt, strekte er niet toe de vrijstelling te laten vervallen. De Wet stedelijke vernieuwing en de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing betreffen de gelden die vanuit het Rijk ter beschikking worden gesteld aan lagere overheden. Zij brengen geen wijziging in de toepassing van de legesvrijstelling. In de nota 'Mensen, wensen, wonen', Kamerstukken II, 2000/01, 27 559, nr. 2, uitgebracht in december 2000, neemt het kabinet het standpunt in dat de vrijstelling voor alle partijen dient te worden opengesteld. Ook hieruit blijkt dat de vrijstelling na de wijziging van de Woningwet in 1998 nog van kracht was.
Indien moet worden geoordeeld dat de in artikel 88, eerste lid, van de Woningwet juncto artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 opgenomen vrijstelling niet langer geldt, verplicht het rechtszekerheidsbeginsel nochtans tot toepassing van de vrijstelling in gevallen als het onderhavige. De wetgever heeft het vertrouwen gewekt dat de vrijstelling tot 27 december 2005 is blijven gelden, onder meer door artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 pas met ingang van 27 december 2005 in te trekken en door de uitlating van het kabinet in de nota 'Mensen, wensen, wonen' dat de legesvrijstelling voor alle partijen wordt opengesteld. Verweerder dient dit vertrouwen te honoreren.
Ook verweerder heeft bij eiseres het vertrouwen gewekt dat de vrijstelling van artikel 88, eerste lid, van de Woningwet juncto artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 ter zake van de aanvraag van toepassing is. Verweerder is de legesvrijstelling na 1 januari 1998 blijven toepassen. Ten aanzien van eiseres heeft verweerder in 2004 in het onder 2.7. genoemde geval, waarin aanvankelijk bouwleges van eiseres zijn gevorderd, het daartegen gerichte bezwaar van eiseres gegrond verklaard; verweerder motiveerde de gegrondverklaring met een verwijzing naar de legesvrijstelling van artikel 88 van de Woningwet en het BWS 1995. Door de in dit en andere gevallen gevolgde gedragslijn heeft verweerder bij eiseres het vorenvermelde, rechtens te honoreren vertrouwen gewekt. Verweerder heeft niet op enig moment vóór het in behandeling nemen van de onder 2.1. genoemde aanvraag kenbaar gemaakt dat hij wijziging bracht of zou brengen in de door hem op dit punt gevolgde gedragslijn.
3.3.Verweerder heeft de door eiseres ingenomen standpunten gemotiveerd betwist.
3.4. Niet in geschil is het gedeelte van het gevorderde bedrag dat is berekend over de bouwkosten van de tot het bouwproject behorende commerciële ruimten ten bedrage van € 992.814.
3.5. Indien de in geschil zijnde vragen ontkennend moeten worden beantwoord, is niet in geschil dat verweerder het gevorderde bedrag juist heeft berekend.
3.6. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het gevorderde bedrag.
3.7. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van het geschil
4.1. Wettelijk kader
4.1.1. In artikel 88 van de Woningwet is bepaald:
"1. Alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens, zijn vrij van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten.
2. De in het eerste lid bedoelde vrijdom van legesheffing geldt niet ten aanzien van bij de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van legesheffing. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere voorschriften worden gegeven"
4.1.2. Ter uitvoering van artikel 88 van de Woningwet is bij besluit van 16 december 1991, Staatsblad 1991, 680, aan het destijds geldende Besluit woninggebonden subsidies, Staatsblad 1991, 440, een artikel 52a toegevoegd, dat luidt:
"De vrijdom van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffierechten ten aanzien van stukken, bedoeld in artikel 88 van de Woningwet is van toepassing op woningen die ingevolge dit besluit als sociale huurwoningen zijn aangemerkt en op woningen beheerd door een gemeente of een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 of 72 van de Woningwet, waaraan ingrijpende voorzieningen worden getroffen."
4.1.3. Met ingang van 1 januari 1995 is het onder 4.1.2.genoemde Besluit woninggebonden subsidies vervangen door het BWS 1995. Artikel 34 van het BWS 1995 betrof de legesvrijstelling van artikel 88 van de Woningwet. Ten tijde van de indiening van de aanvraag en de vaststelling van het gevorderde bedrag luidde het eerste lid van dit artikel:
"De vrijdom van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten ten aanzien van stukken als bedoeld in artikel 88 van de Woningwet, is van toepassing op door sociale verhuurders te verhuren woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom niet hoger zijn dan € 101.449, woonwagens en standplaatsen, ten aanzien waarvan toepassing wordt gegeven aan artikel 22, alsmede op woningen, beheerd door een sociale verhuurder, waaraan voorzieningen worden getroffen waarvan de kosten meer bedragen dan € 22 689,01. Het in de eerste volzin eerstgenoemde bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijziging van de prijzen in verband met het bouwen van woningen".
4.1.4. De Woningwet is op 1 januari 1992 in werking getreden. Daarvóór gold de Woningwet 1962 (Wet van 12 juli 1962, Staatsblad 1962,287). De Woningwet 1962 kent in artikel 73 een met artikel 88 van de Woningwet corresponderende bepaling. Artikel 73 van de Woningwet 1962 luidt (oorspronkelijke tekst):
"Alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van dit hoofdstuk, waaronder begrepen de stukken, opgemaakt ter zake van de in artikel 60, tweede lid onder a.-d., bedoelde handelingen, verricht door toegelaten instellingen, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, zijn vrij van zegel, van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten en worden, voor zover zij aan registratie onderhevig zijn, gratis geregistreerd."
4.1.5. In artikel 60, tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, van de Woningwet 1962 is bepaald:
"2. Als kosten, te maken in het belang van de volkshuisvesting, worden onder meer beschouwd kosten voor:
a. het verwerven, ontruimen en bouwrijp maken van terreinen;
b. het bouwen van woningen en bijbehorende gebouwen en werken;
c. het verwerven van bestaande woningen en bijbehorende gebouwen en werken;
d. het treffen van voorzieningen aan bestaande woningen en bijbehorende gebouwen en werken;".
4.1.6. De reikwijdte van de in artikel 73 Woningwet 1962 opgenomen legesvrijstelling was de inzet van het geschil dat leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1969, nr. 16 165, BNB 1969/185. In dit arrest overweegt de Hoge Raad:
“dat volgens artikel 73 van de Woningwet alle stukken opgemaakt ter uitvoering van hoofdstuk V van die wet, waaronder begrepen de stukken opgemaakt ter zake van de in artikel 60, tweede lid, onder a tot d, bedoelde handelingen verricht door toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 59, eerste lid, tot welke instellingen belanghebbende behoort, vrij zijn van zegel, van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten en, voor zover aan registratie onderhavig, gratis worden geregistreerd;
dat tot de handelingen bedoeld in artikel 60, tweede lid, onder a - d, behoort het onder b genoemde bouwen van woningen waaruit volgt dat alle stukken opgemaakt ter zake van het bouwen door instellingen als belanghebbende onder meer van legesheffing zijn vrijgesteld;
dat, aangezien het volgens artikel 47 van de Woningwet verboden is te bouwen zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders het geschrift waarin tot het bouwen van woningen zulk een vergunning wordt gegeven, is een stuk opgemaakt ter zake van het bouwen van woningen, dat naar de tekst van artikel 73 voornoemd van legesheffing is vrijgesteld;".
4.1.7. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot herziening van de Woningwet, Kamerstukken II, 1986/87, 20 066, nr. 3, blz. 19 en 20, wordt met betrekking tot de reikwijdte van de legesvrijstelling opgemerkt:
"Met het oog op het feit dat de in artikel 73 van de huidige Woningwet vervatte regeling met betrekking tot de vrijdom van leges op grond van de jurisprudentie ten aanzien van toegelaten instellingen ruimer wordt opgevat dan oorspronkelijk de bedoeling was, is in het actieprogramma (rechtbank: bedoeld is het actieprogramma dat aan de Tweede Kamer is aangeboden bij brief van 22 september 1983, Kamerstukken II 1983/84, 17 931, nr. 7) voorgesteld deze regeling zodanig aan te passen, dat die vrijdom ten aanzien van die instellingen slechts geldt voor door die instellingen te bouwen woningen die blijvend in exploitatie worden genomen. Dit betekent dat de vrijdom van onder meer bouwleges voor die instellingen dan niet langer geldt indien zij woningen bouwen die aan derden worden verkocht. Daarmee wordt bovendien een zekere concurrentievervalsing ten opzichte van particuliere bouwondernemingen ongedaan gemaakt.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in bedoelde beperking van de vrijdom van leges, met dien verstande dat tevens mogelijk is gemaakt dat de vrijdom, zoals deze voor toegelaten instellingen geldt, ook zal gelden voor andere instellingen, zoals bijvoorbeeld de non-profitinstellingen, die woningen in de sociale huursector bouwen. Daartoe zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald voor welke categorieën van woningen vrijdom van onder meer bouwleges zal gelden.".
4.1.8. In de onder 4.1.7. genoemde memorie van toelichting wordt over het voorgestelde artikel 90, waaruit artikel 88 van de Woningwet is voortgekomen, opgemerkt:
"Artikel 73 van de huidige Woningwet regelt de vrijdom van onder meer legesheffing voor stukken die verband houden met de verlening van geldelijke steun. Deze vrijdom geldt derhalve algemeen. Daarnaast voorziet dat artikel in vrijdom van onder meer legesheffing voor stukken die verband houden met handelingen als bedoeld in het huidige artikel 60, tweede lid, onder a tot en met d, voorzover evenwel die handelingen zijn of worden verricht door toegelaten instellingen. Dit laatste betekent onder meer dat die instellingen zijn vrijgesteld van het betalen van onder meer bouwleges, die door gemeenten worden geheven voor het verlenen van een bouwvergunning. Het onderhavige artikel voorziet in deze regeling, met dien verstande evenwel dat laatstbedoelde vrijstelling niet is gekoppeld aan handelingen, verricht door toegelaten instellingen, doch aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen. Het ligt in de bedoeling als zodanig die woningen aan te wijzen, die behoren tot de sociale huursector. Door het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geven van categorieën van woningen zal deze vrijdom derhalve niet alleen gelden voor toegelaten instellingen, maar ook voor bijvoorbeeld zogenoemde non-profitinstellingen, die eveneens in de sociale huursector bouwen. Deze uitbreiding van de vrijdom houdt verband met het feit dat het niet in de bedoeling ligt bij het bepalen van de geldelijke steun voor de sociale huursector, leges en dergelijke in aanmerking te nemen. Anderzijds betekent deze regeling een beperking ten opzichte van de huidige regeling. Immers, de vrijdom van onder meer bouwleges zal niet langer gelden voor het bouwen van woningen door toegelaten instellingen in bijvoorbeeld de koopsector.".
4.1.9. In artikel 9, eerste en zesde lid, van de Wet van 15 november 2000, houdende overgangsbepalingen met betrekking tot de Wet stedelijke vernieuwing (Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing), Staatsblad 2000, 505, is bepaald:
"1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de uitbetaling en de besteding van de financiële middelen en de subsidies, bedoeld in artikel 8, alsmede over de verslaglegging met betrekking tot die besteding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorts regels gegeven met betrekking tot de gevallen waarin Onze Minister zodanige financiële middelen die zijn verleend in verband met de ontwikkeling van bouwlocaties, kan verhogen.
(...)
6. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten het Besluit woninggeboden subsidies 1995 en het Besluit locatiegebonden subsidies uitsluitend op het eerste lid van dit artikel.".
In artikel 24 van deze wet is bepaald dat zij terugwerkt tot en met 1 januari 2000.
4.2. Met betrekking tot het primaire geschilpunt
4.2.1. Leges zijn heffingen ter zake van door of vanwege de overheid verstrekte diensten. Indien bepaalde (categorieën van) diensten, die in beginsel onder de legesheffing vallen, daarvan worden vrijgesteld, leidt dit ertoe dat de afnemers de desbetreffende diensten gratis verkrijgen terwijl de afnemers van vergelijkbare, niet-vrijgestelde diensten daarvoor het volle pond moeten betalen. Reeds vanwege deze aan een vrijstelling inherente ongelijke behandeling, dienen bepalingen die voorzien in een vrijstelling van leges, restrictief te worden geïnterpreteerd.
4.2.2. Voor een extensieve interpretatie van de onderhavige vrijstelling, waardoor deze niet beperkt zou zijn tot de stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk V van de Woningwet voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen rechtsgrond. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever, naar volgt uit de onder 4.1.7. en 4.1.8. aangehaalde gedeelten van de memorie van toelichting bij het wetsontwerp nr. 20 066 tot herziening van de Woningwet, uitdrukkelijk heeft beoogd de legesvrijstelling van artikel 73 van de Woningwet 1962 te vervangen door een nieuwe vrijstelling, die, anders dan haar voorganger, niet aanknoopt bij de door toegelaten instellingen verrichte handelingen.
4.2.3. Uit hetgeen onder 4.2.1. en 4.2.2. is overwogen volgt dat de legesvrijstelling van artikel 88 van de Woningwet met betrekking tot de onder 2.1. vermelde aanvraag slechts toepassing kan vinden indien de bouwvergunning, waarom in de aanvraag wordt verzocht, is opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk V van de Woningwet en voorts betrekking heeft op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorie van woningen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vereisten voor toepassing van de legesvrijstelling niet voldaan. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.2.4. De afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk V van de Woningwet bevatten uitsluitend bepalingen inzake voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting vanwege de gemeente of de provincie en de verstrekking van geldelijke steun vanuit ’s Rijks kas. Niet gezegd kan worden dat de door eiseres aangevraagde bouwvergunning is opgemaakt ter uitvoering van (een van) deze bepalingen. Voorts heeft de door eiseres aangevraagde bouwvergunning evenmin betrekking op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorie van woningen. Het BWS 1995, dat aanvankelijk op artikel 88 van de Woningwet berustte, berust ingevolge het onder 4.1.9. vermelde artikel 9, zesde lid, van de Invoeringswet stedelijke vernieuwing met ingang van 1 januari 2000 uitsluitend op het eerste lid van dat artikel. Het kan derhalve vanaf die datum niet langer worden aangemerkt als de in artikel 88 van de Woningwet bedoelde algemene maatregel van bestuur. Dit brengt mee dat artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 ten tijde van de indiening van de onder 2.1. genoemde aanvraag en de vaststelling van het gevorderde bedrag, verbindende kracht miste. De rechtbank kan daarom voor de beantwoording van de primair in geschil zijnde vraag in het midden laten of de door eiseres aangevraagde bouwvergunning aan het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 voldoet.
4.2.5. Gelet op hetgeen onder 4.2.1. tot en met 4.2.4. is overwogen, dient de vraag of het in behandeling nemen van de onder 2.1. genoemde aanvraag voor zover deze betrekking heeft op de bouw van woningen, in enige wettelijke bepaling is vrijgesteld van leges, naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord.
4.3. Met betrekking tot het subsidiaire geschilpunt
4.3.1. Uit hetgeen onder 4.2. is overwogen, volgt dat eiseres op het tijdstip van in behandeling nemen van de onder 2.1. genoemde aanvraag leges verschuldigd is geworden. Deze schuld vloeit rechtstreeks voort uit de Verordening.
4.3.2. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder het beginsel dat de wet moet worden toegepast, moet wijken voor door de wetgever gewekte gerechtvaardigde verwachtingen. Daarvan kan ingeval van afschaffing van een legesvrijstelling sprake zijn indien de wetgever, ongeacht het moment waarop aan het voornemen tot afschaffing bekendheid is gegeven, de bij de inwerkingtreding van de gewijzigde wettelijke regeling reeds ingediende aanvragen in de heffing betrekt (vergelijk Hoge Raad 7 oktober 1992, nr. 26 974, BNB 1993/4). De onder 2.1. genoemde aanvraag is echter jaren na het vervallen van de vrijstelling van artikel 73 van de Woningwet 1962 ingediend. Het voornemen om een geheel andere vrijstelling in te voeren die, anders dan de vervallen vrijstelling, niet is gekoppeld aan handelingen, verricht door toegelaten instellingen, doch geldt voor stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk V van de Woningwet voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, blijkt voldoende duidelijk uit de onder 4.1.7. en 4.1.8. aangehaalde gedeelten uit de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot herziening van de Woningwet. Derhalve is van een door de wetgever gewekte gerechtvaardigde verwachting dat in gevallen als het onderhavige, ook al vallen zij niet binnen de reikwijdte van artikel 88 van de Woningwet, een legesvrijstelling van toepassing zou zijn, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.3.3. Dit laatste wordt niet anders door de wijze waarop de wetgever is omgegaan met de bij algemene maatregel van bestuur, meer in het bijzonder artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995, gegeven nadere voorschriften over de legesvrijstelling van artikel 88 van de Woningwet. De rechtbank stelt voorop dat deze nadere voorschriften de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 88 van de Woningwet niet kunnen vergroten en voorts, zoals al onder 4.2.4. is overwogen, met ingang van 1 januari 2000 verbindende kracht missen. Reeds hierom zijn de door eiseres aan haar beroep op het rechtszekerheidsbeginsel ten grondslag gelegde omstandigheden, te weten de jaarlijkse actualisering tot en met 2004 en de intrekking per 27 december 2005 van artikel 34, eerste lid, van het BWS 1995 alsmede de uitlating van het kabinet in de nota 'Mensen, wensen, wonen' dat de legesvrijstelling voor alle partijen wordt opengesteld, onvoldoende zwaarwegend om op grond daarvan aan de tekst en de uit de wetsgeschiedenis blijkende strekking van artikel 88 van de Woningwet voorbij te gaan. Ook wanneer wordt aangenomen dat uit de zo-even genoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat de besluitgever tot ultimo 2005 de mening van eiseres wat betreft de reikwijdte van de vrijstelling deelde - hetgeen verweerder overigens betwist - ziet de rechtbank daarin geen reden om het beginsel dat de wet moet worden toegepast, op zij te zetten.
4.3.4. Gelet op hetgeen onder 4.3.1. tot en met 4.3.3. is overwogen, verwerpt de rechtbank het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel.
4.4. Met betrekking tot het meer subsidiaire geschilpunt
4.4.1. De rechtbank stelt voorop dat, afgezien van het zich hier niet voordoende geval dat een door een bestuursorgaan gevolgde gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belanghebbende mag menen dat zij ook ten aanzien van hem zal gelden, voor in rechte te beschermen vertrouwen meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat het bestuursorgaan het door de belanghebbende ingenomen standpunt in een concreet geval heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de door het bestuursorgaan betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Deze indruk is doorgaans niet gewettigd, indien de gedragslijn van het bestuursorgaan in het verleden geen of verhoudingsgewijs geringe gevolgen heeft gehad. Een omstandigheid als vorenbedoeld kan onder meer zijn gelegen in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid (vergelijk HR 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119).
4.4.2. Verweerder is bij de onder 2.7. genoemde uitspraak tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres betreffende dezelfde aangelegenheid als die, welke de inzet is van het onderhavige geschil, te weten de toepassing van de legesvrijstelling zonder dat daarvoor, naar onder 4.2. is geoordeeld, een wettelijke basis is. Eiseres heeft aan deze tegemoetkoming het in rechte te honoreren vertrouwen ontleend en, mede gelet op hetgeen onder 4.4.1. is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs ook kunnen ontlenen dat de vrijstelling in het onderhavige geval toepassing zou vinden. Bij dit oordeel neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking.
4.4.3. De toepassing van de legesvrijstelling in het onder 2.7. genoemde geval is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat eiseres redelijkerwijs haar onjuistheid had kunnen en moeten beseffen. Hierbij betrekt de rechtbank in haar beschouwingen dat verschillende rechters over de onderhavige legesvrijstelling uitéénlopende oordelen hebben gegeven, waaronder het oordeel dat de legesvrijstelling in een geval als dit van toepassing is. Voorts is gesteld noch gebleken dat de door eiseres aan verweerder ter verkrijging van de vrijstelling in het onder 2.7. genoemde geval verschafte gegevens onjuist of onvolledig waren, althans niet zodanig onjuist of onvolledig waren dat verweerder een andere beslissing zou hebben genomen wanneer hij zich van die onjuistheid of onvolledigheid bewust zou zijn geweest.
4.4.4. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd naar aanleiding van het beroep van eiseres op het bij haar door verweerder gewekte vertrouwen, is onvoldoende om dit beroep te weerleggen. De door verweerder overgelegde lijst van beslissingen op bouwaanvragen, waarin per beslissing is aangegeven of ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag leges zijn geheven, rechtvaardigt niet de daaraan door verweerder verbonden conclusie dat eiseres ten tijde van het indienen van de aanvraag bekend was, althans bekend kon zijn, met het gewijzigde standpunt van verweerder inzake de toepassing van de legesvrijstelling, reeds omdat uit deze lijst niet duidelijk wordt of verweerder in de genoemde gevallen, en zo ja in welke, uitdrukkelijk aan eiseres heeft medegedeeld dat de legesvrijstelling niet langer toepassing vindt.
4.4.5. Gelet op hetgeen onder 4.4.1. tot en met 4.4.4. is overwogen, is met betrekking tot het meer subsidiaire geschilpunt het gelijk aan eiseres.
4.5. Conclusie
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd en het gevorderde bedrag te worden verminderd tot € 19.383. Dit bedrag is berekend aan de hand van de onder 3.4. genoemde bouwkosten van de tot het bouwproject behorende commerciële ruimten en de onder 2.6. genoemde tarieven voor het jaar 2004 (1,85% van € 992.814 (bouwkosten commerciële ruimten) + (€ 809 + 0,3‰ van
( € 992.814 - € 300.000) (kosten welstandsadvies)).
4. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert het gevorderde bedrag tot € 19.383;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente [Y.] aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres dient te voldoen;
- gelast dat de gemeente [Y.] het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. S.C. Stuldreher en mr. J.M. Vink in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.