Jurisprudentie
BA2749
Datum uitspraak2007-04-10
Datum gepubliceerd2007-04-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094053-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-04-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/094053-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onderzoek Vink; criminele organisatie; stelselmatige observatie. Zie voor andere uitsrpaken in dit onderzoek o.a.: BA2741, BA42, BA2743, BA2744, BA2746, BA2751 en BA2754.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/094053-04 (+ gevoegd 15/670388-06 en 15/650116-05 en TUL 15/060337-04)
Uitspraakdatum: 10 april 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 oktober 2006, 11 januari 2007, 19 en 27 maart 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ter terechtzitting gewijzigd. Kopieën van die vorderingen zijn als bijlagen II en III (wijziging van feit 9) bij dit vonnis gevoegd en maken daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de twee bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken met bovenstaande parketnummers voegen. De zaak met (voormalig) parketnummer 15/670388-06 zal hierna als zaak 12 worden aangeduid en de zaak met (voormalig) parketnummer 15/650116-05 zal hierna als zaak 13 worden aangeduid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissingen
3.1Bewijsverweer, bewijsmiddelen en modus operandi
In het onderzoek Vink is de [A-weg] te Haarlem stelselmatig geobserveerd. Tijdens deze observatie komt een blauwe bedrijfsauto van het merk Dodge, type Ram Van en voorzien van het kenteken [kenteken] veelvuldig in beeld. Deze Dodge Ram Van wordt in onderhavig onderzoek door de officier van justitie in verband gebracht met een groot aantal strafbare feiten, waaronder diefstallen. Gebleken is dat de Dodge Ram Van veelvuldig het kamp aan de [A-weg] komt oprijden, telkenmale in combinatie met een (naar later blijkt) gestolen (werk)voertuig. Steeds een paar minuten later rijdt de Dodge Ram Van het kamp weer af, blijkbaar na achterlating van het gestolen (werk)voertuig.
Gedurende het onderzoek Vink is onderzoek ingesteld teneinde te achterhalen wie de bestuurders van voornoemde Dodge, type Ram Van, waren, de bevindingen hieromtrent zijn neergelegd in proces-verbaal van ambtshandelingen AH-017. Opvallend detail is dat de auto aan de linkerachterzijde, schuin onder het linker-achterlicht, is voorzien van een NL-sticker, waarnaast nog een witte plek zichtbaar is, mogelijk een tweede sticker. Tevens blijkt uit bevragen van het BPS van de regiopolitie Kennemerland, dat zowel verdachte [medeverdachte 1] als verdachte [verdachte] in de meeste gevallen de bestuurder, dan wel inzittende zijn van genoemde Dodge. Een andere persoon, die tevens af en toe gebruik maakt van genoemde Dodge, is medeverdachte [medeverdachte 2]. Verder blijkt uit niets dat er nog andere personen zijn, die bestuurder of anderszins inzittende zijn van genoemde Dodge.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat het dossier te dien aanzien suggestief is en niet meer dan vermoedens bevat. Zo wijst zij er in dit verband op dat aan de video-observaties aan de [A-weg] door de officier van justitie veel gewicht wordt gehangen, terwijl deze beelden slechts de constatering opleveren dat de Dodge Ram Van het kamp aan de [A-weg] op- en afrijdt, terwijl onbekend is gebleven wie op dat moment die auto bestuurde. Bovendien bestaat de mogelijkheid op andere wijze de [A-weg] te verlaten.
De rechtbank overweegt dat de enkele constatering dat een auto waarvan verdachte de regelmatige, maar niet enige, bestuurder is, op een bepaald tijdstip in de buurt van de plaats delict wordt gezien, of de enkele constatering dat een door verdachte regelmatig gebruikte mobiele telefoon een zendmast aankiest in de directe omgeving van of op de route van/naar de plaats delict, voor een veroordeling van verdachte voor de ten laste gelegde diefstallen of helingen onvoldoende is. Mocht daarvan sprake zijn, dan volgt vrijspraak.
Dat is evenwel anders indien naast een dergelijke constatering een of meer andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een herkenning van verdachte, tapgesprek(ken), print- en/of bakenge-geven(s). Zo'n aanvullend bewijsmiddel kan naar het oordeel van de rechtbank ook daarin bestaan dat wordt geconstateerd dat een voor de criminele organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakt, typerende modus operandus wordt gehanteerd. Aldus en op die wijze is de rechtbank gekomen tot het wettige en overtuigende bewijs ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1, 3, 6 en 7.
3.2 Vrijspraak van de onder 2, 4 en 13 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is - mede gelet op de hiervoor onder 3.1 genoemde overweging - van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 2, 4 en 13 ten laste gelegde feiten heeft begaan en verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar bewezenverklaring in het bijzonder op de bewijsmiddelen genoemd in voorgaande overwegingen en daarnaast ook op de navolgende bewijsmiddelen:
(...)
Bewijsoverweging criminele organisatie
Uit de bewijsmiddelen bij feit 11 (de criminele organisatie) en de bewijsmiddelen van de overige bewezen verklaarde feiten in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zich stelselmatig en in georganiseerd verband bezighielden met diefstal en heling van (waardevolle) goederen. Men opereerde daarbij doorgaans volgens een vaste werkwijze, zoals hiervoor in overweging 3.1 is weergegeven.
Tussen de verschillende verdachten bestond een duidelijke rolverdeling. Verdachte had samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een uitvoerende rol. Zij waren degenen die de goederen daadwerkelijk wegnamen en afleverden op het woonwagenkamp aan de [A-weg], veelal in opdracht van [medeverdachte 3], vader van verdachte. Verdachte, op zijn beurt, was veelal degene die [medeverdachte 1] aanstuurde. [medeverdachte 3] was de organisator en leider van de organisatie en hij zorgde in die rol voor de afzet van de goederen door, vaak direct nadat het weggenomen goed het kamp aan de [A-weg] had bereikt, contact op te nemen met vaste helers of door de goederen te verkopen in [bedrijf B], waar hij eigenaar van was. Daar kon een groot gedeelte van de gestolen goederen afgezet worden, al dan niet met wetenschap van [medeverdachte 4], de rechterhand van [medeverdachte 3] in [bedrijf B]. Gelet op dat alles kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank zal, gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, de periode dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bewezen verklaren vanaf 1 juni 2005, nu dit de datum is van het eerste feit dat kan worden verweten aan de verdachten in de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt.
(...)
Bewijsoverweging
Voor de bewezenverklaring acht de rechtbank tevens van belang het gegeven dat bij de aanschaf van de boot blijkbaar niet is gevraagd naar de originele aankoopnota of eigendomsoverdracht, waardoor men willens en wetens het risico loopt dat later blijkt dat de boot van diefstal afkomstig is.
3.5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 1, 3 en 5 tot en met 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1. (zaaksdossier 18)
hij op 22 september 2005 te Bloemendaal tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tractor van het merk Kubota en een maaimachine van het merk Maschoo, toebehorende aan [slachtoffer 1];
3. (zaaksdossier 45)
hij op 9 oktober 2005 te Spaarndam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Hyster vorkheftruck, toebehorende aan [slachtoffer 2];
5. (zaaksdossier 124)
hij op 17 mei 2004 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen Harley Davidson motoren (met Engelse kentekens Y 186 FYC en A17 FXD), toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4];
6. (zaaksdossier 102)
hij op 22 december 2005 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen en een minigraver (merk: Kobelco) toebehorende aan [slachtoffer 5];
7. (zaaksdossier 111)
hij in de periode van 10 tot en met 11 januari 2006 te Uitgeest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bestelbus (merk: Hyundai; kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 6];
8. (zaaksdossier 49)
hij op 7 maart 2006 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 158 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
9. (zaaksdossier 97)
dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en anderen in de periode van 20 januari 2006 tot en met 22 februari 2006 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmer-meer, opzettelijk aanwezig hebben gehad ongeveer 232 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in de periode van 20 januari 2006 tot en met 22 februari 2006 te Haarlem en elders in Nederland opzettelijk middelen heeft verschaft, door opzettelijk voornoemde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en anderen te bevoorraden met en te voorzien van 232, althans een of meer, hennepstekjes;
10. (zaaksdossier 03)
hij op 15 augustus 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een aanrijdingsformulier - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zijn mededader valselijk op voornoemd formulier aangegeven dat de aanrijding en botsing tussen een door [betrokkene] bestuurde auto (BMW; kenteken: [kenteken]) en een op de [c-straat] te Haarlem geparkeerd staande auto (Mercedes; kenteken [kenteken]) het gevolg zou zijn geweest van de omstandigheid dat voornoemde [betrokkene] zijn zojuist gevallen telefoon wilde oppakken en er een ongewenste stuurbeweging zou zijn plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
11. (zaaksdossier 195)
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 7 maart 2006 te Haarlem en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk diefstallen in vereniging en heling in vereniging en het voorhanden hebben van hennepkwekerijen in vereniging;
12. (gevoegde zaak met voormalig parketnummer 15/670388-06)
hij in de periode van 28 september 2004 tot en met 4 mei 2005 te Haarlem, een sloep (merk Oud Huyzer, rompnummer NLB1H0027G303) met buitenboordmotor (merk Mariner) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde sloep met buitenboordmotor redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze, voor zover bewezen verklaard, verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 3 en 5 tot en met 12 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
T.a.v. de feiten 1 en 5: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
T.a.v. de feiten 3 en 7: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen
6. Diefstal, meermalen gepleegd
8. Opzettelijk handelen met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
9. Medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod
10. Medeplegen van valsheid in geschrift
11. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
12. Schuldheling, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De vordering van de officier van justitie, de motivering van de sancties, drie vorderingen van benadeelde partijen, de schadevergoedingsmaatregel en de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15/060337-04
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van feit 7 gehele toewijzing van de vordering groot € 959,60 van de benadeelde partij de heer [slachtoffer 6] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten aanzien van feit 10 gehele toewijzing van de vordering groot € 4.447,17 van de benadeelde partij Ohra Schadeverzekeringen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten aanzien van feit 13 niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij de heer [benadeelde partij] en tot slot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Haarlem d.d. 15 november 2004.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ten minste tien maanden een belangrijke rol gespeeld binnen een criminele organisatie die zich bezighield met het op grote schaal plegen van diefstal en heling van gestolen goederen. Daarbij vormden in het bijzonder (werk)voertuigen - goederen die een hoge waarde vertegenwoor-digen - het doelwit. Opvallend is de professionaliteit, brutaliteit en de hoge frequentie waarmee de diefstallen werden gepleegd. Ook de rol van verdachte binnen die organisatie, te weten het aansturen van medeverdachte [medeverdachte 1], is van belang bij het bepalen van de op te leggen straf.
De criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt komt op buitenstaanders intimiderend over. Dit blijkt uit het feit dat min of meer vaste betrokkenen hebben verklaard dat één of meer verdachten uit de organisatie over wapens zouden beschikken en bang te zijn dat henzelf of hun gezin iets zou worden aangedaan, nu zij over de criminele organisatie en diens leden een verklaring hebben afgelegd. Overigens is niet gebleken dat er daadwerkelijk fysiek geweld is gebruikt.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een van de schadelijkste vormen van criminaliteit, doorgaans niet gepleegd door mensen die onder invloed van een hevige emotie voor korte tijd de grenzen niet meer zien, maar juist gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont.
De rechtbank neemt in aanmerking dat een organisatie als de onderhavige gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen de rechtsorde ondermijnt. Kenmerkend voor zo’n organisatie is dat het, door het bestaan van een samenwerkingsverband, criminaliteitsbevorderend werkt. Hierbij dient te worden betrokken dat door de ontplooide activiteiten grote illegale geldstromen plegen te worden gegenereerd.
Ten nadele van verdachte wordt voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie onder meer in 2006 is veroordeeld ter zake poging diefstal en overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank stelt vast dat kennelijk niets verdachte er van heeft weerhouden wederom de onderhavige feiten te plegen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. Deze straf is conform de eis van de officier van justitie.
6.3 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 111)
De benadeelde partij de heer [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 959,60 ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 7 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade deels, namelijk tot een bedrag van € 708,00, zijnde de kosten van de gehandicapten parkeerkaart, de volle tank diesel en de niet uitgekeerde inventaris, eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen. De gevorderde stootwillen acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, zodat de benadeelde partij voor een bedrag van € 251,60 niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard.
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Tevens dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 708,00 subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis.
6.4 Vordering benadeelde partij (zaaksdossier 03)
De benadeelde partij, te weten de heer [gemachtigde] namens Ohra N.V., heeft een vordering, groot € 4.447,17, ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 10 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gehele schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 10 ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 4.447,17 subsidiair 88 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Tevens dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
6.5 Vordering benadeelde partij (gevoegde zaak met (voormalig) parketnummer 15/650116-05)
De benadeelde partij de heer [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,00 ingediend wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit 13 zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten of de benadeelde partij zijn vordering afdoende heeft onderbouwd, de benadeelde partij in de vordering niet zal kunnen worden ontvangen nu verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder 13 ten laste gelegd feit.
6.6 De vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 15/060337-04)
Bij vonnis van 15 november 2004 heeft de politierechter in het arrondissement Haarlem verdachte wegens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één (1) maand, met een proeftijd van twee jaren onder meer onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten, dat genoemde niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Voorts heeft de rechtbank bevonden dat de vor-dering gegrond is nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Daar-om behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoerlegging straf te worden gelast.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 48, 57, 140, 225, 310, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte de onder 2, 4 en 13 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 5 tot en met 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 3 en 5 tot en met 12 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechte-nis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 708,00 en veroordeelt verdachte om voornoemd bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, de heer [slachtoffer 6] voornoemd, te betalen door overmaking op rekeningnummer [rekeningnummer], en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het benadeelde partij [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van €708,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover genoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten is betaald aan de benadeelde partij en/of de staat, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V., in zijn geheel tot een bedrag van € 4.447,17 en veroordeelt verdachte om voornoemd bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V. voornoemd, te betalen door overmaking op rekeningnummer [rekeningnummer], en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij, Ohra Schadeverzekeringen N.V., de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 4.447,17, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 88 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover genoemd bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten is betaald aan de benadeelde partij en/of de staat, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie opgelegd in de zaak met parketnummer 15/060337-04 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, groot ÉÉN (1) MAAND, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Haarlem d.d. 15 november 2004.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. Robert, voorzitter,
mrs. Donders en Kalden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Valk en Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2007.