Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2375

Datum uitspraak2007-04-03
Datum gepubliceerd2007-04-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/000322-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moord op echtgenote (nadat hij haar had betraprt op telefoonseks) bewezen verklaard, ondanks dat door de deskundigen na sectie niet een anatomische of toxicologische doodsoorzaak is kunnen worden vastgsteld. Wel is vastgesteld dat sprake is geweest van een zuurstoftekort en spelen andere feiten en omstandigheden, onder meer aspecten van eerwraak, een rol bij de bewezenverklaring. Opgelegd worden negen jaar gevangenisstraf, conform de eis van de officier van justitie.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 000322-04. STRAFVONNIS Uitspraak: 3 april 2007. De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [verdachte], geboren te [plaats], op [datum] 1967, wonende te [plaats, adres], terechtstaande terzake dat: hij in of omstreeks de periode van 28 september 2004 tot en met 29 september 2004, te Hengelo in de gemeente Hengelo (O), althans in Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) (gedurende langere tijd) een kussen, althans een voorwerp op/tegen het gezicht van die [slachtoffer], althans die persoon, gedrukt (gehouden) en/of geduwd en/of die [slachtoffer], althans die persoon, (met kracht) al dan niet met een (hard) voorwerp in/tegen het gezicht en/of het hoofd gestompt en/of geslagen, althans (en in elk geval) (gewelddadige) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], althans die persoon, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer], althans persoon, is overleden; Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen – die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen – waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 28 september 2004 tot en met 29 september 2004, te Hengelo in de gemeente Hengelo (O), opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], met kracht tegen het gezicht gestompt en geslagen en andere gewelddadige handelingen verricht en aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: "Moord", strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van het voorarrest, en met verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: In de nacht van 28 op 29 september 2004 overlijdt [slachtoffer], de echtgenote van verdachte. Zij heeft verwondingen aan haar hoofd en hals. Er wordt sectie op haar lichaam verricht. De conclusie is dat geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak kan worden vastgesteld, maar dat gezien de sectiebevindingen overlijden door verstikking ten gevolge van afsluiting van de ademweg niet kan worden uitgesloten. Verdachte en [slachtoffer] hebben kort voor haar dood besloten om uit elkaar te gaan. Zij hebben op 28 september over hun scheiding gesproken. Daarna gaat verdachte naar zijn werk. In de woning heeft hij op twee verschillende plaatsen in de woning, zowel boven als beneden, cassetterecorders staan die opnemen zodra er in de buurt van de recorder gesproken wordt. Wanneer hij die avond thuis komt beluistert hij, in elk geval deels, een opname van een gesprek tussen [slachtoffer] en een man. Op de opname is ook te horen, zoals door de politie in het uitgewerkte verslag is weergegeven, dat [slachtoffer], verdachtes vrouw, tijdens dat gesprek een orgasme krijgt. Verdachte confronteert [slachtoffer] daarmee. Niet lang daarna is [slachtoffer], het slachtoffer, overleden. Verdachte heeft verklaard dat die avond/nacht alleen hij, het slachtoffer en de kinderen in de woning aanwezig waren. De kinderen lagen boven te slapen. Na de confrontatie met de bandopname zou het slachtoffer naar boven zijn gegaan en even later kennelijk van de trap zijn gevallen. Dát zou volgens verdachte haar verwondingen verklaren. Verdachte verklaarde het slachtoffer vervolgens naar de woonkamer te hebben gebracht en op de bank te hebben gezet. Zij viel een aantal keren en hij zou haar telkens weer rechtovereind hebben gezet in de bank. Ze maakte daarbij “gorgelende geluiden”. Hij zou nog hebben geprobeerd de tong van het slachtoffer naar voren te halen en dat zou de letsels aan zijn hand veroorzaakt kunnen hebben. Het optreden van verdachte dat volgde in de situatie waarin het slachtoffer zich bevond is opmerkelijk: hij voert diverse telefoongesprekken, waaronder met zijn broer [broer], met zijn schoonvader (: verdachte vertelt hem dat er bloed uit de mond van zijn dochter komt en dat zij een hoer is) en met een collega van het slachtoffer, [collega van slachtoffer] (: hij vraagt haar of zijn vrouw een relatie met een ander heeft). Ook belt hij met zijn schoonzus, [zus van slachtoffer], de zus van het slachtoffer: hij vraagt haar direct te komen, maar zonder haar echtgenoot, omdat het een familiekwestie betreft. Het inroepen van medische hulp laat verdachte achterwege. Ook als zijn schoonzus daarom vraagt, vindt verdachte dat “niet nodig”. Uiteindelijk belt [zus van slachtoffer] zelf om hulp. Verdachte zou haar tóen hebben gezegd de politie te vertellen dat het slachtoffer van de trap zou zijn gevallen. Op verdachtes kleding en handen en op diverse plaatsen in de woonkamer wordt bloed aangetroffen. Verdachte heeft daar geen aannemelijke verklaringen voor. Zijn verklaring dat er op (al) het letsel op zijn handen al korstjes zaten is aantoonbaar onjuist gelet op de zich in het proces-verbaal bevindende foto’s op de pagina’s 349, 350 en 351. De forensisch geneeskundige Botter concludeert in zijn rapportage d.d. 14 februari 2005 dat het onwaarschijnlijk is dat het letsel op verdachtes handen is veroorzaakt door manipuleren in een mond. Bovendien verklaart verbalisant Brummelhuis op pagina 265 van het proces-verbaal van de politie dat er bloed zat tussen de vingers aan de binnenzijde van één van de handen en op de handpalm van een hand van verdachte. Ook blijkt uit het deskundigenrapport van mevrouw H.A. Tromp en de heer H. van Venrooij d.d. 17 december 2004 over de letselbeschrijving van het slachtoffer dat het onwaarschijnlijk is dat de combinatie van de waargenomen letsels is ontstaan door de val van een trap. De deskundigen stellen vast dat de letsels zijn ontstaan door uitwendige inwerking van botsend geweld, zoals bij voorbeeld door slaan. Hoewel het waargenomen letsel aan het gezicht en de hals van het slachtoffer de dood niet kunnen verklaren, neemt dat niet weg dat verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd over het bij het slachtoffer waargenomen letsel. Dat het slachtoffer van de trap zou zijn gevallen is ook onwaarschijnlijk omdat er zelfs niet de geringste hoeveelheid bloed is aangetroffen op of bij de trap en er op de onderste treden van de trap nog ordentelijk geplaatste schoenen en laarzen stonden. Ter terechtzitting van 20 maart 2007 is de deskundige mevrouw A.H. Tromp, patholoog anatoom, gehoord over de mogelijke oorzaken van de dood van het slachtoffer. In dat verband is onder meer gesproken over: a) het inslikken van de tong; b) anatomische hartafwijkingen; c) hyperventileren; d) een tumor; e) verstikking; f) (ernstig) hersenletsel; g) vergiftiging; h) verslikken door eten; i) strangulatie; j) epileptische insulten; k) hartritmestoornissen. De deskundige heeft de hierboven onder a tot en met i genoemde mogelijkheden uitgesloten. Over de mogelijkheden j en k heeft zij verklaard: een epileptisch insult als doodsoorzaak is niet uit te sluiten, maar er is ook geen enkele positieve aanwijzing voor dat een dergelijk insult heeft plaatsgevonden. Hartritmestoornissen zijn niet vast te stellen. Wanneer het vermoeden bestaat dat iemand hartritmestoornissen heeft ten gevolge van bijvoorbeeld een verkalking van de kransslagader, dan zou dat wel te zien kunnen zijn. Er zijn hier echter geen redenen om te denken aan een dergelijke stoornis. Ook heeft de deskundige Tromp verklaard dat in deze zaak vast staat dat er bij dit 38-jarige slachtoffer sprake is geweest van zuurstoftekort. Zij heeft vervolgens, zakelijk weergegeven, verklaard: Het afsluiten van de ingang van de mond en neus hoeft geen letsels te veroorzaken. Bij dit slachtoffer waren op die plaatsen wel beschadigingen en dat is een aanwijzing voor smoren, althans dat kan een aanwijzing voor smoren zijn. Er is wel een relatie tussen zuurstofgebrek en smoren. Er zijn bij het slachtoffer geen andere defecten waargenomen. Indien iemand een zuurstoftekort oploopt, dan worden de hersenen het eerst beschadigd. Zo’n persoon komt dan op een gegeven moment bij een “point of no return” waarna de overige organen er ook mee stoppen. Die persoon is vanaf dat moment ten dode opgeschreven, maar is nog niet dood. Het leven vloeit dan langzaam weg en het is in zo’n situatie mogelijk dat de polsslag nog gevoeld wordt. Bij een dergelijke “point of no return”-situatie kunnen onwillekeurige functies nog steeds bestaan of voorkomen en ook het maken van gorgelende geluiden. Dat gorgelen kan dus zowel gebeuren in de afloopfase van het leven als nadat iemand al is overleden. Als iemand al is overleden kan het optreden wanneer bijvoorbeeld het lichaam wordt verplaatst, waardoor er nog in de longen aanwezige lucht wordt weggedrukt. Bij overlijden door verstikking hoeven er geen specifieke gevolgen zichtbaar te zijn. De echtgenoot van [zus van slachtoffer], [echtgenoot van zus van slachtoffer], heeft verklaard dat hij verdachte in zijn bijzijn, tegen vermoedelijk [broer], heeft horen zeggen :“Ik heb haar geslagen, ik heb haar vermoord. Ik heb haar hele gezicht aan gort geslagen”. Ook bevindt zich in het door de politie opgemaakte proces-verbaal een uitgewerkt verslag van een – door één van de verdachte zélf geplaatste cassetterecorders opgenomen – gesprek tussen hem en het slachtoffer. Daarin verklaart verdachte onder meer (p.v. pol., pag. 326): “Het beste is om uit elkaar te gaan [slachtoffer]. Ik heb gezegd, als ik zoiets aanvoel, dan dood ik je. Mijn vrouw kan mij niet bedriegen. Begrijp je dat? Als ik dat denk, als ik dat zie, als ik dat aantref, dan dood ik je, punt uit. Dat zeg ik je, zo simpel is het. Dat is mijn mening. Ik zal doden. Ik kan niet in hetzelfde huis wonen als jij. Ik dood je, punt uit. Ik vertrouw je niet op het gebied van geld, maar het is niet zo dat ik je ook op het gebied van eer niet vertrouw”. Ter terechtzitting van 12 januari 2007 is tevens gehoord de deskundige mevrouw C. van Eck, turkoloog en cultureel antropoloog. Zij heeft een uiteenzetting gegeven over kenmerkend gedrag bij eerwraak. Zij benoemt voor deze zaak onder meer de volgende kenmerken: a) het voeren van “een laatste gesprek”; b) het ter verantwoording roepen van het slachtoffer (in casu het moeten luisteren naar het opgenomen gesprek) en het op die manier geven van een laatste kans; c) het schenken van bloemen en het schrijven van een liefdesgedicht; d) het niet inroepen van medische hulp; e) het laten horen van het opgenomen gesprek aan familieleden; f) het telefonisch doorgeven van het gebeuren aan beide families; g) het heel kalm en rustig zijn nadien, omdat het slachtoffer heeft opgehouden te bestaan. De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat hij zijn schoonzus [zus van slachtoffer] belde, wat er op zou duiden dat verdachte de dood van het slachtoffer niet zou hebben gewild. De rechtbank overweegt in verband daarmee: Gelet op de ter zitting afgelegde verklaring van de deskundige Tromp is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer nog leefde op het moment dat [zus van slachtoffer] (en haar man) de woning van verdachte betraden, maar dat zulks ook niet kan worden uitgesloten. Echter, voor de verklaring van verdachte dat het slachtoffer van de trap zou zijn gevallen (en dat zij tengevolge van die val zou zijn overleden) acht de rechtbank, mede gelet op genoemd deskundigenrapport, zelfs geen begin van aannemelijkheid aanwezig. Gelet voorts op alle andere hierboven vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte, nadat hij haar op telefoonsex had betrapt, vond dat zijn vrouw dood moest, dat hij haar vervolgens heeft gesmoord (met een kussen, een ander voorwerp of met zijn handen) dan wel ander geweld met fatale gevolgen op het slachtoffer heeft toegepast en dat hij, voor zover nog zinvol, géén medisch ingrijpen wilde omdat haar dood daadwerkelijk, namelijk overeenkomstig zijn in het opgenomen gesprek aangekondigde voornemen (haar doden wanneer hij zou “zien” dat ze hem bedroog) moest volgen. De rechtbank acht daarmee de voorbedachte raad bewezen. Nu er geen serieuze aanwijzingen bestaan dat de dood door een andere, niet gewelddadige handeling is veroorzaakt, acht de rechtbank de mogelijkheid dat het slachtoffer, een gezonde 38-jarige vrouw, op een andere wijze dan door smoren of andere geweldadige handelingen gepleegd door verdachte, om het leven is gekomen, zo onwaarschijnlijk dat daarmee redelijkerwijs geen rekening behoeft te worden gehouden. Verdachte heeft zijn echtgenote het leven benomen. Hij heeft daarmee onmetelijk leed toegebracht aan velen die haar lief hadden en nodig hadden, waaronder hun beider kinderen. Hij heeft zijn nog jonge kinderen de mogelijkheid ontnomen op te groeien in een situatie waarin zij zich omringd konden weten door de zorg en liefde van hun moeder, wat van invloed zal zijn op de rest van hun leven. Ook het leven van de directe nabestaanden van zijn echtgenote heeft hij op een traumatiserende wijze beïnvloed. De rechtbank rekent verdachte dit in volle omvang aan en acht voor een dergelijke daad dan ook geen andere dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank overweegt dat de onder verdachte inbeslaggenomen memorecorders en cassettebandjes, vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van welke voorwerpen het feit is voorbereid. Bij de verbeurdverklaring heeft de rechtbank op de voet van artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de duur van na te melden straf, met onmiddellijke ingang de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden opgeheven. De na te melden straf is gegrond, behalve op voormeld artikel, op de artikelen 10, 24, 27, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van negen (9) jaren. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen memorecorders en cassettebandjes. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen kalender aan verdachte. Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, met ingang van heden. Aldus gewezen door mr. Teekman, voorzitter, mr. Vermeulen en mr. Lunenborg, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 april 2007.