Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA2125

Datum uitspraak2007-04-03
Datum gepubliceerd2007-04-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830247-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naast het grote aantal diefstallen uit auto's, door de verdachte gepleegd in de maanden augustus en september 2006, rekent de rechtbank het de verdachte ook zeer zwaar aan dat hij door de brandstichting, zoals die is bewezen verklaard onder feit 1, het leven van een bewoner, die ternauwernood aan de vlammenzee kon ontkomen, in gevaar heeft gebracht.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1985, wonende te [woonplaats verdachte], verblijvende in [plaats van detentie verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Winschoten. De officier van justitie mr. G. Souër acht hetgeen acht hetgeen onder 1, onder 2, onder 3, onder 4 en onder 5 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: - een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek, waarvan een gedeelte groot 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, hetgeen mede zal inhouden een klinische opname in het Pieter Roorda Centrum; - de niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] te [woonplaats benadeelde partij]. - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] te [woonplaats benadeelde partij] tot een bedrag van €. 1.856,74, en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van genoemde benadeelde partij; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] te [woonplaats benadeelde partij] tot een bedrag van €. 5.690,50, en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van genoemde benadeelde partij; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] te [woonplaats benadeelde partij] tot een bedrag van €. 306,14, en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van genoemde benadeelde partij; TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij op of omstreeks 03 juli 2004 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, tezamen en/of in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een container, staande aan/nabij [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk - met de vlam van een aansteker een container (met goederen/afval) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (goederen/afval in) een container, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die container geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een pand (met daarin kantoorruimte en woongelegenheid/heden) gelegen aan het [adres], aldaar, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (bewoner) [naam bewoner], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; 2. hij op of omstreeks 03 juli 2004 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een of meer vuilcontainer(s), staande aan/nabij het [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met twee, althans een of meer container(s), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die container(s) en/of een of meer voetbaldoelen en/of een voebalnet geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; 3. hij op of omstreeks 01 juli 2004 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een container staande aan/nabij [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een vlam van een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die container, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die container en/of een schutting geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die container en/of die schutting, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; 4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 augustus 2006 tot en met 28 augustus 2006 in de gemeente Stadskanaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrag van (telkens) vijftig euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; 5. hij op of omstreeks 01 september 2006 te Stadskanaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een motorvoertuig, merk Audi (kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een geldbedrag van vijfduizend euro en/of een telefoon en/of een rijbewijs en/of kentekenpapieren en/of een of meer ID bewijzen en/of bankpasjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. BEOORDELING TENLASTELEGGING De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig dan wel onduidelijk is is. Er is tenlastegelegd dat verdachte brand heeft gesticht in een container door een vlam van een aansteker in aanraking te brengen met die container, tengevolge waarvan die container en een schutting geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die container en die schutting te duchten was. Het gemene gevaar als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht dient zich uit te strekken tot andere goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht. In de onderhavige tenlastelegging strekt dit gemene gevaar zich echter uit tot de dezelfde goederen die in brand zijn geraakt. De rechtbank zal dan ook het onder 3 tenlastegelegde nietig verklaren nu dat deel van de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hierbij dat zij uit de onderliggende stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting geen aanwijzingen of informatie heeft verkregen waaruit de rechtbank kan afleiden dat er gemeen gevaar voor goederen als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht heeft bestaan of kon worden geducht door het in brand steken van de containers. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder onder 1, onder 4 en onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 03 juli 2004 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een container, staande aan het [adres], immers heeft verdachte aldaar opzettelijk met de vlam van een aansteker open vuur in aanraking gebracht met goederen/afval in een container, ten gevolge waarvan die container is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een pand met daarin kantoorruimte en woongelegenheden gelegen aan het [adres], aldaar, en levensgevaar voor bewoner [naam bewoner] te duchten was; 4. hij op 26 augustus 2006 in de gemeente Stadskanaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [naam benadeelde], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; 5. hij omstreeks 01 september 2006 te Stadskanaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een motorvoertuig, merk Audi (kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een geldbedrag en een telefoon en een rijbewijs en kentekenpapieren en bankpasjes, toebehorende aan [naam benadeelde]; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1, onder 4 en onder 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, en Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht; 4. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, strafbaar gesteld bij artikel 311, juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht; 5. Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; STRAFBAARHEID De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 15 december 2006, opgemaakt door R. Vriesema, psychiater, psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidstoornis NAO en een neiging tot gevoelsstemming, afhankelijkheid en verslavingsgedrag, een niet optimale gewetensontwikkeling, met als gevolg acting out van onlustgevoelens en verzanding in negatieve spiraal. Onder invloed van permanent drugsgebruik heeft verder normvervaging plaatsgevonden. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Samenhangend met bovenbeschreven psychopathologie is betrokkene geneigd tot het opkroppen van gevoelens van vlucht in drugsgebruik. Verdachtes hele bestaan werd gedomineerd door zijn drugsgebruik. In verband hiermee acht de psychiater de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte heeft altijd weet gehad van het wederrechtelijke van zijn handelen inzake het tenlastegelegde, echter zat hij gevangen in vicieuze cirkels met een optimale gevoelshantering en vlucht in middelengebruik. De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 2 januari 2007, opgemaakt door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psychologe en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidstoornis NAO met afhankelijke, impulsieve en antisociale kenmerken bij een onderliggende low level borderline persoonlijkheidsorganisatie. Daarnaast is verdachte ernstig verslaafd aan speed en weed, waarbij het langdurige en permanente misbruik heeft geleid tot normvervaging. Verdachtes persoonlijkheidsstoornis alsmede zijn verslavingsproblematiek speelden ten tijde van de tenlastegelegde feiten deels een rol. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies van de psychiater en de psychologe en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 02 oktober 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; - de ter zitting gedane erkenning door de verdachte dat hij zich op de dagvaarding ad-informandum gevoegde 44 feiten onder nummer 1.830247-06, te weten de in de aangehechte bijlage onder de nummers 2, 4, 6, 9 tot en met 22, 24 tot en met 32, 34 tot en met 40, 43 tot en met 46 en 48 tot en met 54 genoemde feiten, heeft schuldig gemaakt, welke feiten hiermee zijn afgedaan; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Naast het grote aantal diefstallen uit auto's, door de verdachte gepleegd in de maanden augustus en september 2006, rekent de rechtbank het de verdachte ook zeer zwaar aan dat hij door de brandstichting, zoals die is bewezen verklaard onder feit 1, het leven van een bewoner, die ternauwernood aan de vlammenzee kon ontkomen, in gevaar heeft gebracht. Voor de feiten acht de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren op zijn plaats. De rechtbank komt, ondanks het feit dat de verdachte van het hem onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en het onder 3 tenlastegelegde nietig zag zal worden verklaard, tot eenzelfde strafoplegging als door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank overweegt hierbij dat de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3 feiten qua ernst en zwaarte nauwelijks van invloed zouden zijn geweest op de hoogte van de op te leggen straf zulks in relatie met de bewezen verklaarde feiten en het grote aantal ad-informandum gevoegde feiten. Hoewel het bewezen verklaarde feit onder 1 is gepleegd vóór 1 februari 2006, en tot dan het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte bij een gevangenisstraf van meer dan drie jaren niet mogelijk was, zal de rechtbank toch de huidige regeling van artikel 14a, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht toepassen, omdat de overige twee bewezen verklaarde feiten, alsook de 44 ad-informandum gevoegde feiten dateren van na 1 februari 2006. De rechtbank wil met het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf het voor de verdachte mogelijk maken een behandeling te ondergaan in het kader van zijn verslavingsproblematiek. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit onder 1 en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor een behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal voor dat deel niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij zal haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit onder 1 acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. BENADEELDE PARTIJ [naam benadeelde partij] De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit onder 4 en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag (zijnde een gepind bedrag van € 400,00 minus de restitutie van een bedrag van € 193,70) voor toewijzing vatbaar. Verder zal de rechtbank een deel van de kosten bij wijze van incassokosten toewijzen, te weten een bedrag van € 38,50 aan reiskosten en een bedrag van € 6,45 aan portokosten. Voor wat betreft de overig gevorderde schade acht de rechtbank het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en dat deel van de vordering niet bewezen. De benadeelde partij zal voor dat deel niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij zal haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit onder 4 acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht. Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart de dagvaarding voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit nietig. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, onder 4 en onder 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 4 en onder 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan een gedeelte groot één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Assen c.q. Reclassering Leger des Heils hetgeen mede kan inhouden een klinische behandeling bij het Pieter Roorda Centrum of een behandeling bij een soortgelijke instelling, zolang deze instelling zulks nodig oordeelt, doch met een maximale duur van twee jaren en met opdracht aan de reclasseringsinstelling ingevolge art. 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 1.606,74 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 1.606,74 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij] van de som van € 206,30 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak gemaakt en alsnog te maken, tot op heden begroot op € 44,95. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten draagt. De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], een bedrag van € 206,30 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [naam benadeelde partij] en [naam benadeelde partij] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen en bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. M.C. Fuhler en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 03 april 2007, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.